loof, dat het mijn plicht is, je te zeggen, dat de
verschrikkelijkste praatjes van jou in Londen verteld worden.
--Daar wil ik niets over hooren. Ik hou er wel van praatjes over
anderen te hooren, maar die over mijzelven kunnen me niets schelen. Ze
missen voor mij de bekoring van het nieuwe.
--Ze moeten je kunnen schelen, Dorian. Ieder gentleman is
geinteresseerd in zijn goeden naam. Je wil toch niet, dat de menschen
over je spreken als over iets laags en gemeens. Je hebt natuurlijk je
pozitie, je geld, en al zoo meer. Maar geld en pozitie is niet alles.
Begrijp me goed, ik geloof niets van al die praatjes. Tenminste, ik
kan ze niet gelooven als ik jou zie. De zonde drukt zijn stempel op
ieders gezicht. Die kan je niet verbergen. Menschen spreken soms van
geheime zonden, die bestaan niet. Heeft iemand een zonde, dan zie je
het direct aan de lijnen van zijn mond, aan den vorm van zijn handen.
Verleden jaar kwam er iemand bij me, ik zal zijn naam niet noemen,
maar jij kent hem, om zijn portret te laten maken. Ik had hem nooit
gezien, en toen nog nooit iets van hem gehoord, nu wel. Daar was iets
in den vorm van zijn vingers, dat mij afstootte. Hij bood een
kolossale som. Ik weigerde. Nu weet ik, dat ik gelijk had in mijn
antipathie. Zijn leven is afschuwelijk. Maar jij, Dorian, jij met je
mooi, frisch gezicht, met je mooie frissche jeugd, van jou kan ik het
niet gelooven. En toch zie ik je maar zelden, en kom je nooit meer bij
me in mijn atelier: als ik dan niet bij je ben en ik hoor al de
horreurs, die de menschen fluisteren, weet ik niets te zeggen. Dorian,
hoe komt het, dat een man als de Hertog van Berwick opstaat en
weggaat, als jij een kamer binnenkomt? Hoe komt het, dat zooveel lui
in Londen je niet bij zich inviteeren en niet bij jou aan huis komen!
Je was vroeger een vriend van Lord Savely. Ik dineerde verleden week
met hem. Toevallig werd je naam genoemd, sprekende over de miniaturen,
die je aan de Dudley-tentoonstelling leende. Savely trok de lippen op
en zei, dat jij misschien heel artistiek was, maar dat geen jong
meisje je kennen mocht en geen fatsoenlijke vrouw met je in dezelfde
kamer kon zitten. Ik herinnerde hem er aan, dat ik een vriend van je
was, en vroeg hem wat hij meende. Hij zei het me. Hij vertelde het
hardop voor het geheele gezelschap. Het was afschuwelijk. Waarom is
jouw omgang zoo fataal voor jongelui? Daar heb je die arme jongen in
de Guards, die zich van kant maakte. Je was een intieme vr
|