agen.
--Er bestaan erger dingen dan verslagen te worden, antwoordde zij.
--Je galoppeert met een lossen teugel.
--Zoo een galop brengt je bloed in beweging.
--Ik zal het van avond in mijn journaal opschrijven.
--Wat!
--Dat een kind, dat zich eens gebrand heeft, liefst met vuur speelt.
--Ik ben niet eens geschroeid. Mijn vleugels zijn nog heel.
--Je gebruikt ze voor alles behalve om te vliegen.
--De moed is van de mannen overgegaan op de vrouwen. Het is niets
nieuws voor ons.
--Je hebt een rivale.
--Wie?
Hij lachte.
--Lady Narborough! fluisterde hij. Ze is dol op hem.
--Je maakt me bang. Een beroep op de oudheid is altijd noodlottig voor
ons romantisten.
--Romantisten? Je bent van alles wat.
--De mannen hebben ons opgevoed.
--Maar nooit doorgrond.
--Beschrijf ons eens als sekse, daagde zij uit.
--Sfinxen zonder geheimen.
Zij zag hem aan en glimlachte.
--Wat blijft Mr. Gray lang weg. Willen wij hem gaan helpen? Ik heb hem
nog niet de kleur van mijn toilet gezegd.
--O, die moet je regelen naar zijn bloemen, Gladys. Dat zou een
voorbarige overgave zijn.
--Romantische kunst begint bij het toppunt.
--Ik moet een uitweg open houden.
--Zooals de Parthen?
--Die waren veilig in de woestijn. Dat kan ik niet zijn.
--Vrouwen wordt niet altijd een keus gelaten, antwoordde hij ... maar
pas had hij dit gezegd of van het andere einde van de serre kwam het
geluid van een onderdrukt gekreun, gevolgd door den doffen slag van
een zwaren val. Ieder schrikte op. De hertogin stond bewegingloos van
vrees. Met angst in de oogen vloog Lord Henry langs de wuivende palmen
en vond Dorian Gray doodsflauw liggen, het gelaat op den grond.
Hij werd dadelijk in den blauwen salon gedragen en op een der sofa's
gelegd. Spoedig kwam hij bij en zag verbaasd rond.
--Wat is er gebeurd? vroeg hij. O, ik weet het al weer. Ben ik hier
veilig, Harry?
En hij begon te sidderen.
--Je bent even flauw geweest, Dorian, anders niet. Je hebt je zeker
oververmoeid. Je moest maar niet aan het diner komen. Ik zal je plaats
wel innemen.
--Neen, ik kom beneden, sprak hij, moeilijk oprijzend. Ik kom liever
beneden. Ik moet niet alleen blijven.
Hij ging naar zijn kamer en kleedde zich.
Hij was luidruchtig vroolijk aan tafel, maar nu en dan liep er een
straal van angst over hem, als hij zich herinnerde hoe hij tegen een
ruit van de serre, als een witten doek, het gelaat van James Vane had
gezien, die
|