g fladderden om de honigraten
van den Campanile, of, met statige gratie, wandelden door de grijze,
donkere arcades. Met gesloten oogen achterover liggend, herhaalde hij
in zichzelven:
Devant une facade rose,
Sur le marbre d'un escalier.
Heel Venetie lag in die twee lijnen. Hij herinnerde zich het najaar,
dat hij daar geweest was, toen een wonderschoone liefde hem verleid
had tot heerlijke dolle daden. Er was poezie in ieder plekje. Maar
Venetie had, als Oxford, dien juisten achtergrond voor poezie en voor
de waarlijk romantischen is het decor alles, of bijna alles. Basil was
toen ook lang bij hem geweest, en had gedweept met Tintoretto. Arme
Basil! Wat een verschrikkelijk einde!
Hij zuchtte, nam het deel weer op, en trachtte te vergeten. Hij las
van de zwaluwen, die in en uit vliegen in het kleine cafe te Smyrna,
waar de Hadjis hunne amberen kralen tellen en getulbande kooplieden
hunne lange pijpen rooken en ernstig praten; hij las van de Obelisk
op de Place de la Concorde, die tranen van graniet weent, in eenzame,
zonlooze verbanning, en terug verlangt naar den warmen lotos-bloeienden
Nijl, met zijn sfinxen en roze-roode ibissen, en witte roofvogels met
gouden klauwen, zijne krokodillen met kleine oogjes van beril, die
kruipen over de groene dampende modder; hij begon te peinzen over die
verzen, welke, muziek ontlokkend aan het kus-bezoedeld marmer, ons
verhalen van het beeld, dat Gautier vergelijkt bij een altstem, het
"monstre charmant", dat neerligt in de porfieren zaal van het Louvre.
Maar na een poos viel het boek uit zijn hand; hij werd zenuwachtig,
een doodelijke angst kwam over hem. Als Alan Campbell eens niet in
Engeland was? Dagen konden er verloopen eer hij terugkwam. Misschien
zou hij weigeren te komen. Wat dan te doen? Ieder oogenblik was van
het grootste gewicht voor hem.
Zij waren eens intieme vrienden geweest, vijf jaar geleden, bijna
onafscheidelijk. Toen was die intimiteit op eens gebroken. Wanneer zij
nu elkaar in gezelschap ontmoetten, was het alleen Dorian Gray, die
glimlachte; Alan Campbell nooit.
Hij was een bizonder knappe jonge man, hoewel hij geen gevoel had voor
plastieke kunst; het weinigje gevoel, dat hij nog had voor poezie, was
hem door Dorian Gray ingeprent. Zijne alles overheerschende
intellectueele passie was voor de wetenschap. In Cambridge werkte hij
lange uren in het Laboratorium en had een hoogen graad gehaald in
natuurwetenschap. Ook nu nog deed hij veel aa
|