rees het beeld zijner zonde, als een purper
fantoom van ontzetting. Toen Lord Henry om zes u bij hem kwam vond hij
hem snikken, als zou zijn hart breken.
Den derden dag eerst durfde hij naar buiten gaan. Er was iets in de
heldere, dennengeurende lucht van dien wintermorgen, dat hem
vroolijkheid en levenskracht scheen terug te geven.
Na het ontbijt wandelde hij een uur langer met de hertogin in den
tuin, en reed toen door het park om zich bij de jagers te voegen.
Heele fijne ijzel lag als zout op het gras. De lucht was een klok van
blauw metaal. Een dun vliesje ijs voor aan de rieten boorden van het
meer. Aan den hoek van een dennenbosch zag hij Sir Geoffry Clouston,
den broer der hertogin, die een paar geketste kogels uit zijn geweer
haalde. Hij sprong van zijn wagentje af, beval den groom naar huis te
gaan, en baande zich een weg naar zijne gasten, door het verdorde
hakhout.
--Goede jacht, Geoffry? vroeg hij.
--Niet al te best, Dorian. Ik denk, dat de vogels allemaal naar het
open veld zijn getrokken. Het zal na het lunch wel beter gaan, als we
op het nieuwe terrein jagen.
Dorian wandelde naast hem voort. De scherp gekruidde lucht, de bruine
en roode lichtjes, die in het bosch schitterden van tijd tot tijd, de
kreten der drijvers en daarop het knallen der geweren, deed hem
aangenaam aan, vervulde hem met zalig gevoel van vrijheid. Hij werd
overheerscht door eene zorgeloosheid van geluk, door de
onverschilligheid van het genot.
Op eens sprong er uit een hoopje verdord gras, enkelen afstand voor
hem uit, een haas, de zwartgestipte ooren steil overeind, de lange
achterpooten rechtuit gestrekt. Hij vluchtte naar een elzenboschje.
Sir Geoffrey legde aan, maar er was iets in de gracieuze bewegingen
van het dier, dat Dorian bekoorde, en hij riep:
--Niet schieten, Geoffrey, laat hem!
--Wat een nonsens, Dorian! lachte de ander, en toen de haas in het
boschje sprong, vuurde hij. Twee kreten werden gehoord, de kreet van
een haas in pijn, die verschrikkelijk is, de kreet van een mensch in
doodsnood, die vreeslijker klinkt.
--Groote God! Ik heb een van de drijvers getroffen, riep Sir Geoffrey
uit. Wat een ezel ook om voor de geweren te komen. Hou op met
schieten! riep hij zoo hard mogelijk; er is iemand geraakt!
De opperjager kwam aanloopen, een stok in de hand.
--Waar meneer? Waar is hij? riep hij uit. Tegelijkertijd hield het
vuren overal op.
--Hier, antwoordde Sir Geoffry ontstemd, ijlend naar het bos
|