Terwijl Dorian de drie wankelende trapjes opsnelde, kwam
zware geur van opium hem tegen. Hij haalde diep adem en zijne
neusvleugels trilden van genot. Toen hij binnenkwam, zag een jonge man
met glad geel haar op van de lamp, waaraan hij een lange dunne pijp
stak en knikte hem aarzelend toe.
--Jij hier, Adrian? mompelde Dorian.
--Waar zou ik anders zijn? antwoorde hij lusteloos. Niemand wil meer
met me spreken.
--Ik dacht, dat je Engeland verlaten hadt.
--Darlington is niet van plan iets te doen. Mijn broer heeft den
wissel betaald. George spreekt ook niet tegen mij ... het kan me ook
niet schelen, voegde hij er bij met een zucht. Zoolang als je dit goed
hebt, heb je geen vrienden noodig. Ik geloof, dat ik er te veel gehad
heb.
Dorian huiverde. Groteske vormen lagen op gescheurde matrassen. De
verdraaide ledematen, de open monden, de starende oogen bekoorden hem.
Hij wist in welke vreemde hemelen zij nu leden, welke hellekrochten
hun het geheim van een nieuw genot leerden. Zij waren er beter aan toe
dan hij. Hij was gevangen in gedachte. Zijne ziel werd als door eene
afschuwelijke ziekte weggevreten: door herinnering. Van tijd tot tijd
was het hem of de oogen van Basil Hallward hem aanstaarden. Hij
voelde, dat hij hier niet blijven kon. De tegenwoordigheid van Adrian
Singleton hinderde hem. Hij wilde ergens zijn, waar niemand hem kende.
Hij wilde zichzelven ontvluchten.
--Ik ga ergens anders, zei hij, na stilte.
--Op de werf?
--Ja.
--Die dolle kat zal daar zeker weer zijn. Ze willen haar hier niet
meer hebben.
Dorian haalde de schouders op.
--Ik ben beu van die verliefde vrouwen. Een vrouw, die je haat, is
veel interessanter. Bovendien is de opium daar beter.
--Vrij wel hetzelfde.
--Ik vind die andere beter. Ga mee wat drinken. Ik moet iets hebben.
--Ik wil niets hebben, mompelde de jonge man.
--Kom!
Singleton stond lusteloos op en volgde Dorian naar de toonbank. Een
kleurling, met een gescheurden tulband, in een vuilen ulster, grijnsde
hem een groet toe, terwijl hij een flesch brandy en twee glazen
toeschoof. De vrouwen kropen bij elkaar en begonnen te kakelen. Dorian
keerde ze den rug toe en fluisterde Adrian Singleton iets toe.
Een verwrongen glimlach striemde over het gelaat van een der vrouwen.
--Wat zijn we trotsch vandaag! krijschte zij.
--Spreek in Gods naam niet tegen me! riep Dorian, op den grond
stampend. Wat wil je hebben? Geld? Hier heb je het. En spreek nu nooit
|