dat hij gedwongen was geweest te kennen, niet geopenbaard. De
drukte over Basil Hallwards verdwijning zou weldra voorbij zijn. Ze
was nu reeds verflauwd. Hij was volmaakt veilig. Bovendien was het ook
niet Basils dood, die hem het meest drukte. Het was de levende mummie
zijner ziel, die hem het zeerst verontrustte. Basil had het portret
geschilderd, waardoor zijn leven bedorven was. Hij kon hem dat niet
vergeven. Het portret was de schuld van alles. Basil had harde dingen
tegen hem gezegd, en toch had hij ze lijdzaam aangehoord. De moord was
de opgewondenheid geweest van een oogenblik.
En Alan Campbells zelfmoord was diens eigen zaak. Hij had het zoo
gewild. Daar kon hij, Dorian, niets aan doen.
Een nieuw leven! Dat was wat hij wenschte.
Daar wachtte hij op. Hij was immers al begonnen. Een onschuldig
schepsel had hij gespaard. Hij zou de onschuld niet meer verleiden.
Hij zou braaf worden. Denkend aan Hetty, vroeg hij zich af, of het
portret boven in de gesloten kamer ook veranderd zou zijn. Het kon
toch zoo afschuwelijk niet meer wezen. Misschien, zoo zijn leven rein
werd, zou hij iederen trek van wreede passie op het gelaat kunnen
uitwisschen. Wellicht was er al iets verzacht. Hij zou gaan zien.
Hij nam de lamp van de tafel en sloop naar boven. Terwijl hij de deur
opensloot, verlichtte een glimlach van genot zijn vreemd jong gezicht
en verwijlde even om zijn lippen. Ja, hij zou goed worden, en het
ding, dat hij steeds verborgen hield, zou geen schrik meer voor hem
zijn. Het was hem of al een gewicht van hem werd afgenomen.
Hij trad snel binnen, sloot de deur achter zich, volgens gewoonte, en
rukte het purperen gordijn voor het portret weg. Hij stiet een kreet
van verontwaardiging uit. Hij zag geene verandering, dan dat er in de
oogen iets geslepens blonk en een rimpel van veinzerij zich om den
mond krulde. Het was nog altijd een ding van afschuw--zoo mogelijk nog
terugstootender dan vroeger--en het roode zweet, dat parelde op de
hand scheen heller en was als pas gestort bloed. Hij beefde. Was het
dan ijdelheid geweest, die hem die goede daad had doen begaan? Of was
het zucht geweest naar nieuwe sensatie, zooals Lord Henry beweerd had
niet zijn lach vol spot. Of was het die passie tot comedie spelen,
welke ons vaak een rol doet spelen, edeler dan ons-zelven? Of was het
misschien dat alles te zamen? En waarom was de roode vlak grooter dan
te voren? Ze scheen als een melaatschheid te vreten over de gerimpelde
v
|