heid zijner jeugd, zijner
bloesemblanke jeugd, zooals Lord Henry eens gezegd had. Hij wist, dat
hij zichzelven had bezoedeld, zijn geest had verdorven, zijn
verbeelding had wanschapen en dat hij een duivel was geweest voor
anderen; en dat hij er een helsch genot in had gevonden dat te zijn,
en dat hij de schoonste, de bloeiendste levens, die hij had ontmoet,
tot schande had gebracht. Maar was dit alles dan onherroepelijk? Was
er dan geen hoop meer voor hem!
Oh! in welk monsterachtig oogenblik van ijdelheid en passie had hij
dan gebeden, dat het portret den last zijner dagen zou torsen, opdat
hijzelve de vlekkelooze glorie der eeuwige jeugd zou dragen. Dat was
de schuld van alles. Het ware hem beter geweest zoo iedere zonde in
zijn leven de straf onverbiddelijk met zich had meegesleept. Daar was
reiniging in straf. De mensch moest niet bidden: Vergeef ons onze
zonden, maar kastijd ons voor onze ongerechtigheden!
De fijn gebeeldhouwde ivoren spiegel, dien Lord Henry hem gegeven had,
jaren geleden, stond op de tafel, en de blanke amortjes dartelden er
om rond als altijd. Hij nam dien op, zooals hij deed den avond van
afschuw, toen hij voor het eerst de verandering bemerkt had op het
noodlottig portret, en nu blikte hij met vochtige oogen in de
gepolijste diepte.
Hem was eens een wanhopige brief geschreven door iemand die hem
afgodisch liefhad, en die brief eindigde met de opgewonde woorden: de
wereld is verouderd, omdat jij van goud en ivoor bent; door jouw
lippen wordt de historie weer opnieuw geschreven.
Die zin drong zich bij hem op en hij herhaalde ze telkens en telkens
weer. Toen vervloekte hij zijn eigen schoonheid en den spiegel op den
grond smijtend, vertrapte hij hem met den voet tot zilveren gruizels.
Zijne schoonheid had hem ten onder gebracht, zijne schoonheid en
jeugd, voor welks behoud hij gebeden had. Zonder deze twee factoren
zou zijn leven vrij zijn gebleven van iederen smet. Zijne schoonheid
was hem slechts een masker, zijn jeugd een narrenpak geweest.
Wat was jeugd? Een tijd van groene wrangheid, een tijd van kleine
verlangens, van ziekelijke gedachten. Waarom had hij dan die liverei
gedragen? Zijn jeugd had hem bedorven.
Het was beter niet te denken aan het verleden. Niets kon dat
veranderen. Hij moest aan zichzelven en aan zijn toekomst denken.
James Vane lag in een onbekend graf in het kerkhof van Selby Royal.
Alan Campbell had zich dood geschoten in zijn laboratorium, maar het
geheim,
|