anje.
--Sluit de deur achter je, fluisterde hij, terwijl hij de lamp op de
tafel zette.
Hallward zag om zich heen met een blik van niet begrijpen. De kamer
zag er uit of er in jaren lang niet gewoond was. Een verschoten
Vlaamsch behang; een schilderij met een gordijn er voor; een oude
Italiaansche cassone en een bijna leege boekenkast; dan nog een stoel
en een tafel. Terwijl Dorian Gray een half afgebrande kaars op den
schoorsteenmantel aanstak, zag Basil, dat alles vol stof lag, dat er
gaten in het tapijt waren. Een muis liep schuifelend achter het
behangsel. Er was een vochtige lucht van schimmel.
--Je denkt, dat God alleen de ziel van een mensch zien kan, Basil?
Trek dat gordijn weg, en je zal de mijne zien.
Zijn stem klonk koud en wreed.
--Je bent gek, Dorian of je speelt komedie, mompelde Hallward met een
frons.
--Wil je niet? Dan zal ik het zelf doen, sprak hij, rukte het gordijn
van de roe af en wierp het op den grond.
Een kreet van afschuw ontsnapte den schilder, toen, in het flauwe
licht, het verschrikkelijke masker hem tegengrijnsde. Groote God! het
was het gelaat van Dorian Gray. De gruwel, of wat ook, had die wondere
schoonheid niet geheel kunnen vernietigen. Er was nog een tikje goud
in het dunne haar, nog een waasje van purper op den zinnelijken mond.
De doffe oogen hadden nog iets van hun blauw; de edele, klassieke
lijnen waren niet geheel verdwenen van de fijne neusvleugels, van den
plastischen hals. Ja, het was Dorian! Maar wie had dat gedaan? Hij
scheen zijn eigen penseelstreek te herkennen, en de lijst had hijzelve
ontworpen. De gedachte was monsterachtig en hij was bang. Hij greep de
kaars en hield het licht vlak bij de schilderij. Links in den hoek
stond zijn eigen naam in lange letters van helder vermiljoen.
Het was een lage parodie, een schandelijke, ignoble satire. Dat had
hij nooit gedaan. En toch, het was zijn werk, dat voelde hij, en het
was of zijn bloed in hem opeens van brandend vuur veranderde in traag
kruipend ijs. Zijn eigen werk! Wat beteekende het? Waarom was het
veranderd? Hij keerde zich om en zag naar Dorian Gray met de oogen van
een ziek mensch. Zijn mond trok en zijn verdroogde tong scheen
onmachtig tot spreken. Hij streek met de hand langs het voorhoofd. Het
was vochtig van een klam zweet.
De jonge man leunde tegen den schoorsteenmantel en sloeg hem gade met
de vreemde uitdrukking op zijn gelaat van iemand, die verdiept is in
het spel van een groot artist. Ve
|