rdriet nog genoegen was er op te
lezen. Slechts de passie van den toeschouwer, met misschien een tintje
van triomf in de oogen. Hij had zijne bloem uit het knoopsgat genomen
en rook eraan, of deed alsof.
--Wat beteekent dat? riep Hallward eindelijk. Zijn eigen stem klonk
hem schril en vreemd in de ooren.
--Jaren geleden, toen ik nog een jongen was, begon Dorian Gray, de
bloem in zijn hand verkreukelend, leerde je mij kennen, vleide je mij
en leerde je mij trotsch te zijn op mijn mooi gezicht. Op een dag
stelde je mij voor aan een vriend van je, die mij de tooverkracht van
de jeugd uitlegde, en je maakte een portret van me, dat mij de
tooverkracht van de jeugd openbaarde. In een opgewonden oogenblik, ik
weet nog niet of ik er spijt van heb of niet, deed ik een wensch,
misschien zou jij het een gebed noemen ...
--Ik herinner het mij, o! ik herinner het mij maar al te goed. Maar
dat is onmogelijk. De kamer is vochtig. Daar zit schimmel op het doek.
Daar moet een of ander mineraal vergif gezeten hebben in mijn verf. Ik
zeg je dat het onmogelijk is.
--Ach, wat is onmogelijk? murmelde Dorian naar het venster gaande en
zijn voorhoofd drukkende tegen het koude, mistbeslagen glas.
--Je vertelde mij, dat je het vernietigd had.
--Dat was niet zoo. Het heeft mij vernietigd.
--Ik kan niet gelooven, dat het mijn schilderij is.
--Herken je je ideaal er niet meer uit? vroeg Dorian bitter.
--Mijn ideaal, zooals jij het noemt ...
--Zooals jijzelf het noemde.
--Daar was niets slechts, niets schandelijks in. Je was voor me een
ideaal, als ik er nooit meer een zien zal. Maar dit, dit is het masker
van een sater.
--Het is het masker van mijn ziel.
--Groote God? Wat een monster heb ik verafgood. Het heeft de oogen van
den duivel!
--Ieder van ons heeft in zich iets van den hemel en iets van de hel,
Basil, riep Dorian, met een wild gebaar van wanhoop.
Hallward staarde weer op het portret.
--Mijn God! als het waar is en als dit het beeld is van je leven, dan
moet je nog slechter zijn dan de menschen zeggen!!
Wederom hield hij het licht bij het doek en onderzocht het nauwkeurig.
De oppervlakte scheen onberoerd. Klaarblijkelijk kwam de laagheid en
afschuwelijkheid van binnen uit. Door eene onbegrijpelijke werking van
innerlijk leven, werd dat beeld op linnen langzaam weggevreten door de
lepra der zonde. Het wegrotten van een lichaam in een vochtig graf was
niet zoo afschuwelijk.
Zijne hand beefde, de kaars
|