g te bergen;
anders kom je nog in moeilijkheden, sprak Dorian, die zich omdraaide
en wegging.
James Vane stond vol ontzetting op de straat. Hij beefde van het hoofd
tot de voeten. Na een korte pooze kwam een zwarte schaduw, die langs
de druipende muren was geslopen, in het licht, bij hem. Hij voelde een
hand op zijn arm en zag met schrik om. Het was een van de vrouwen, die
aan de bar hadden staan drinken.
--Waarom schoot je niet, siste zij, het uitgeteerde gelaat vlak bij.
Ik wist wel, dat je hem achterna zat, toen je wegvloog van Daly. Ezel!
Je hadt hem moeten vermoorden. Hij heeft schatten van geld en hij is
zoo slecht als je het maar hebben kunt.
--Hij is niet de man dien ik zoek, antwoordde hij, en ik heb zijn geld
niet noodig. De man, dien ik hebben moet, zal nu een veertig jaar
zijn. Deze is nog een jongen. Goddank! zijn bloed kleeft niet aan mijn
handen.
De vrouw lachte bitter.
--Nog een jongen! grijnsde zij. Kerel, het is bijna achttien jaar
geleden, dat de Tooverprins van mij maakte, wat ik nu ben.
--Je liegt! riep James Vane.
Zij hief de hand op naar den hemel.
--Bij God! ik zeg de waarheid, riep zij uit.
--Bij God?
--Ik mag dood gaan als het niet zoo is. Hij is de gemeenste kerel, die
hier ooit komt. Ze zeggen, dat hij zich aan den duivel verkocht heeft,
voor een mooi gezicht. Het is bijna achttien jaar geleden, dat ik hem
ontmoette. En hij is niet veel veranderd. Ik wel, voegde zij er bij
met een ellendig gegrinnik.
--Zweer je het?
--Ik zweer het, kwam er als met een heesche echo over haar lippen.
Maar verraad me niet aan hem, smeekte ze. Ik ben bang voor hem. Geef
me wat geld voor mijn nachtlogies.
Hij rukte zich van haar los met een vloek, en rende naar den hoek van
de straat, maar Dorian Gray was verdwenen. Toen hij terug kwam, was de
vrouw ook weg.
XVI.
Een week later zat Dorian Gray in de serre van Selby Royal te praten
met het aardige hertoginnetje van Monmouth, die met haar echtgenoot,
een vermoeiden man van zestig jaar, onder zijne gasten was. Het was
theetijd, en het zachte schijnsel van de groote, met kant gesluierde
lamp op de tafel verlichtte het porcelein en het zilver van het
theeservies, waarover de hertogin prezideerde. Hare witte handen
bewogen zich met gratie tusschen de kopjes en haar volle roode lippen
glimlachten over iets, dat Dorian fluisterde.
Lord Henry, achterover in een, met zijde gedrapeerden, stoel lag hen
gade te slaan. Lady Narbor
|