n huis
komen. En op dit oogenblik denkt iedereen, dat hij in Parijs is. Hij
zal in maanden niet gemist worden. Wordt hij gemist, dan moet hier
geen spoor van hem te vinden zijn. Jij, Alan, jij moet hem, en alles
wat van hem is, veranderen, oplossen in een handvol asch, die ik in de
lucht weg kan strooien.
--Je bent gek, Dorian.
--O! Ik wachtte al, dat je mij Dorian zou noemen.
--Je bent gek, zeg ik je, gek om te verbeelden, dat ik een vinger zou
verroeren om je te helpen, gek om mij die monsterachtige biecht te
doen. Ik wil er niets mee te doen hebben, wat het ook zij. Denk je,
dat ik voor jou mijn naam in gevaar zal brengen. Wat kan het mij
schelen wat voor duivelsch werk je doet.
--Het was zelfmoord, Alan.
--Dat doet mij pleizier, maar wie dreef hem er toe. Jij, natuurlijk.
--Weiger je nog dit voor mij te doen?
--Natuurlijk weiger ik. Ik wil er niets mee te doen hebben. Het gaat
mij niet aan welke schande er over jou komt. Je hebt het dubbel en
dwars verdiend, Het zou me niets spijten, zoo ik je ontmaskerd, in het
publiek onteerd zag. Hoe durf je mij, juist mij, te vragen je te
helpen in dit gruwelijk werk. Ik had gedacht, dat je beter inzicht zou
hebben in het karakter van de menschen. Je vriend Lord Henry Wotton
heeft je dan toch niet veel psychologie geleerd. Niets zal mij bewegen
iets, wat ook, te doen om je te helpen. Je bent aan een verkeerd
kantoor. Ga liever naar een van je vrienden. Vraag het mij niet.
--Alan, het was een moord. _Ik_ vermoordde hem. Je weet niet wat hij
mij had doen lijden. Zooals mijn leven nu is, heeft hij er meer mee te
maken dan die arme Harry. Misschien heeft hij het zoo niet bedoeld,
maar de uitslag blijft dezelfde.
--Een moord! Groote God! Dorian, ben je daartoe gekomen? Ik zal je
niet aangeven. Het is niet mijn zaak. Buitendien, zal je zonder mij
ook wel opgepakt worden. Niemand begaat ooit een misdaad, zonder er
iets stoms bij te doen. Maar ik wil er niets mee te maken hebben.
--Je _moet_ er iets mee te maken hebben. Wacht, wacht een oogenblik,
luister naar mij. Luister even, Alan. Al wat ik je vraag is niets dan
een wetenschappelijke proef. Je gaat wel naar hospitalen en
sterfhuizen, en de gruwelen, die je daar doet, kunnen je niet schelen.
Als je in zoo een akelige ontleedkamer of in een vunzig laboratorium
dezen man vond liggen op een looden tafel met roode gootjes, waar het
bloed in weg kan loopen, zou je hem niet anders beschouwen dan als een
prachtig suje
|