ar
huiverend week hij terug.
Wat was die walgelijke roode dauw daar, nat, parelende op een van de
handen, als had het doek bloed gezweet! Het was verschrikkelijk,
verschrikkelijker nog dan dat stille ding daar aan de tafel, waarvan
de grotesk misvormde schaduw op het bevlekte kleed hem aantoonde, dat
het zich niet verroerd had, maar daar nog zat, zooals hij het gelaten
had.
Hij zuchtte zwaar, opende de deur wat wijder en liep met half gesloten
oogen en afgewend gelaat de kamer binnen, besloten geen blik te werpen
op den dooden man. Toen, zich bukkend, raapte hij den purpergouden
voorhang op, en wierp het over de schilderij.
Hij bleef stil, bang zich om te draaien en zijne oogen staarden op het
ingewikkeld patroon voor hem. Hij hoorde Campbell de zware kist
binnenbrengen, en de ijzers, en al het andere wat hij noodig had voor
zijn gruwzaam werk. Hij vroeg zich af, of hij en Basil Hallward elkaar
ontmoet hadden, en wat zij toen van elkaar hadden gedacht.
--Laat mij alleen, sprak een strenge stem achter hem.
Hij keerde om en haastte zich weg; nog juist bemerkte hij, dat de
doode man achterover was gelegd in den stoel, en dat Campbell staarde
in een glanzig geel gezicht. Toen hij naar beneden ging, hoorde hij
den sleutel in het slot omdraaien.
* * * * *
Lang over zeven kwam Campbell terug in de biblioteek. Hij was bleek,
maar volkomen kalm.
--Ik heb gedaan, wat je mij vroeg, fluisterde hij. En nu vaarwel. Laat
ons elkaar nooit meer zien.
--Je hebt me gered van den ondergang, Alan. Dat zal ik nooit vergeten,
sprak Dorian eenvoudig.
Zoodra Campbell weg was, ging hij naar boven. Er was een sterke lucht
van salpeterzuur in de kamer. Maar dat wat aan de tafel had gezeten,
was er niet meer. Een paar gevaarlijke dingen moesten nog vernietigd
worden. Hij huiverde. Hij had een afschuw er aan te raken.
Toch moest het gedaan worden. Dat begreep hij en de deur van de
bibliotheek gesloten hebbende, opende hij de geheime kast, waarin hij
Basil Hallwards valies en jas geworpen had. Een groot vuur vlamde. Hij
wierp er nog een blok op.
De lucht van verbrande kleeren en leder was afschuwelijk. Het duurde
drie kwartier eer alles vergaan was. Toen het gedaan was, voelde hij
zich flauw en misselijk; hij stak een paar Algiersche pastilles aan in
een koperen wierookvaatje, en waschte hoofd en handen met een koel,
muskus-geurend toiletwater. Plotseling schrikte hij op. Zijne oogen
werden
|