genlief, je begint waarachtig te moralizeeren, en dat moet je
niet doen: je bent er veel te amusant voor. En wat geeft het. Jij en
ik zijn wat we zijn en zullen dat ook altijd blijven. En dat je
vergiftigd bent door een boek, dat is onmogelijk. Kunst heeft geen
invloed op je handelingen. Het vernietigt integendeel je kracht tot
handelen. De boeken, die de wereld immoreel vindt, zijn die, welke de
wereld haar eigen schande toonden. Dat is alles. Maar laat ons niet
over litteratuur praten. Kom je morgen bij me? Ik ga om elf uur
rijden. We kunnen dan samen gaan dejeuneeren bij Lady Branksome. Ze is
een aardige vrouw en ze wou je raadplegen over een paar gobelins, die
ze koopen wil. Zal je komen? Of wil je liever lunchen met ons
hertoginnetje. Heb je misschien genoeg van Gladys? Ik kan het me best
begrijpen. Haar vlug tongetje werkt op je zenuwen. Enfin, kom in ieder
geval om elf uur.
--Is het bepaald noodig, Harry?
--Natuurlijk. Het Park is nu beeldig. Ik geloof, dat de seringen in
jaren niet zoo prachtig gebloeid hebben.
--Nu ik zal komen, zei Dorian. Goeden nacht, Harry.
Bij de deur aarzelde hij even, als had hij nog iets te zeggen.
XIX.
Het was een heerlijke avond zoo warm, dat hij zijn jas over zijn arm
nam, en zelfs de zijden das niet om zijn hals sloeg. Terwijl hij naar
huis wandelde, een cigarette rookend, gingen twee jongelui in rok hem
voorbij. Hij hoorde ze fluisteren:
--Dat is Dorian Gray.
Hij herinnerde zich hoe heerlijk hij het vroeger vond, wanneer men
naar hem wees, hem aankeek of over hem sprak. Nu was hij moe van zijn
eigen naam te hooren. Een groote bekoring van het kleine dorpje, waar
hij den laatsten tijd zoo vaak geweest was, was dat niemand daar zijn
naam wist.
Hij had het meisje, dat hij betooverd had hem lief te hebben, verteld,
dat hij arm was, en zij had hem geloofd. Hij had haar eens gezegd, dat
hij heel slecht was, en zij had gelachen en geantwoord, dat slechte
menschen altijd oud en leelijk zijn. Wat klonk haar lach! als het
geparel van een leeuwerik. En hoe lief zag zij er uit in haar katoenen
japonnetje en grooten strooien hoed. Ze wist niets, maar zij bezat
alles, wat hij verloren had.
Thuis vond hij den knecht nog op hem wachten. Hij zond hem naar bed,
en wierp zich neer op de bank in zijn bibliotheek en dacht na over wat
Lord Henry gezegd had.
Zou het waar zijn, dat een mensen nooit veranderen kan? Hij gevoelde
een intens verlangen naar de smettelooze rein
|