den hem. Eindelijk ging de deur open,
en de knecht kwam binnen.
Met glazige oogen zag Dorian hem aan.
--Mr. Campbell, meneer, diende de man aan. Een zucht van verlichting
kwam over Dorians verdroogde lippen en de kleur kwam terug in zijne
wangen.
--Vraag hem dadelijk binnen te komen, Francis.
Hij gevoelde, dat hij weer zichzelven was. Zijne bui van halfheid was
voorbij.
De man boog en trok zich terug. Na enkele minuten kwam Alan Campbell
binnen; zijn gezicht was ernstig en bleek, nog bleeker door het
koolzwarte haar en de donkere wenkbrauwen.
--Alan, het is vriendelijk van je, dat je gekomen bent. Ik ben er je
dankbaar voor.
--Ik had mij voorgenomen nooit meer bij je in huis te komen, Gray.
Maar je schreef, dat het een levenskwestie was.
Zijne stem klonk hard en koud. Hij sprak met langzaam overleg. Er lag
diepe verachting in den vasten, onderzoekenden blik, dien hij op
Dorian Gray vestigde. Hij hield de handen in de zakken van zijn
astrakan pels, en scheen het gebaar, waarmee hij ontvangen werd, niet
opgemerkt te hebben.
--Ja, het is een zaak van leven of dood, Alan en voor meer dan een
persoon. Ga zitten.
Campbell nam een stoel bij de tafel, Dorian zette zich over hem. Hunne
oogen ontmoetten elkaar. In die van Dorian lag oneindig medelijden.
Hij wist, dat wat hij ging doen, ontzettend was.
Na een pijnlijke stilte, boog hij voorover en sprak rustig, den indruk
van ieder woord nagaande op het gelaat van den ander:
--Alan, heel boven in een gesloten kamer, een kamer, waar niemand in
komt dan ik, zit een doode man aan de tafel. Hij is nu tien uren dood.
Verroer je niet, en zie me niet zoo aan. Wie die man is, waarom hij
stierf, gaat je niet aan. Wat jij te doen hebt is dit ...
--Hou op, Gray. Ik wil niets verder weten. Of hetgeen je verteld hebt,
waar is of niet, kan mij niet schelen. Ik weiger _iets_ met je leven
te doen te hebben. Hou je afschuwelijke geheimen voor jezelven. Ze
hebben voor mij geen belang meer.
--Alan, ze moeten belang voor je hebben. Ze moeten je kunnen schelen.
Het spijt mij verschrikkelijk voor jou, Alan. Maar ik kan er niets aan
doen. Je bent de eenige, die mij redden kan. Ik ben gedwongen je er in
te betrekken. Ik heb geen keus, Alan. Je bent knap. Je weet veel van
chemie, en dat alles. Je hebt proeven genomen. Wat je nu te doen hebt,
is, dat wat daar boven zit, te vernietigen, zoo te vernietigen, dat er
niet een spoor van overblijft. Niemand zag dien persoon hier i
|