s
Osborne, in zijne memories uit de Regeering van Koningin Elizabeth en
Koning James beschreven: "Iemand door het hof vertroeteld om zijn knap
uiterlijk, dat hij niet lang behield." Leidde hij soms het leven van
den jongen Herbert? Was een vreemde, giftige kiem gekropen van lichaam
tot lichaam, totdat ze nu in het zijne was? Was het door onbewuste
herinnering aan de verloren schoonheid, dat hij zoo plotseling, zonder
reden, dien wensch geuit had in Basil Hallwards atelier? Daar, in een
rood met goud geborduurd wambuis, in overrok vol juweelen, goudgerande
kraag en polsbanden, Sir Anthony Sherard, de zilver-en-zwarte
wapenrusting aan zijne voeten opgehoopt. Had die minnaar van Giovanna
van Napels hem een erfenis van zonde en schande nagelaten? Waren zijne
eigen handelingen slechts droomen geweest voor den doode, die ze niet
tot werkelijkheid had durven maken? Hier glimlachte Lady Elizabeth
Devereux. Een gazen coiffe, parelen keurs, roze puntmouwen. Een bloem
in haar linkerhand, in haar rechter een geemailleerde keten van witte
en roze rozen. Op een tafel naast haar een mandoline, een appel.
Groote groene rozetten op haar kleine puntige schoentjes. Hij kende
haar leven en de zonderlinge geschiedenissen over haar minnaars. Had
hij iets van haar temperament in zich? Die matte ovale oogen blikten
hem zoo vreemd toe. En wat had hij van George Willoughby, met zijn
gepoeierde pruik en mouches. Hoe slecht zag hij er uit! Het gezicht
was stuursch en tanig, de zinnelijke lippen minachtend samengetrokken.
Fijne kanten vielen over de magere, gele handen, overladen met ringen.
Hij was een dandy geweest in de achttiende eeuw en een vriend van Lord
Ferrars. Dan de tweede Lord Beckenham, een vriend van den Prins Regent
uit zijne wildste dagen, getuige bij diens geheim huwelijk met Mr.
Fitzherbet. Hoe trotsch en knap was hij, met zijne bruine krullen en
zijn overmoedige houding! Welke passies had hij hem nagelaten? De
wereld had hem een schandvlek genoemd. Hij had de orgieen van Carlton
House geleid. De orde van den Kouseband schitterde op zijn borst.
Naast hem het portret zijner vrouw, een bleeke, dunlippige dame in het
zwart. Ook haar bloed stroomde in het zijne. Hoe vreemd scheen dat
alles! En dan zijne moeder, met haar Lady-Hamiltongezichtje en haar
van wijn vochtige lippen; hij wist wat hij van haar had: zijne
schoonheid, en zijne passie voor de schoonheid van anderen. Zij lachte
hem toe in haar los Bacchante-kleed. Druivenbladeren h
|