er den nagel
de keurige ciseleersels af, om een open plekje te maken, waar hij
doorheen kon zien. Zoo moest wel het kunstwerk een oogenblik zijn oog
treffen, maar toen hij onder al die voorstellingen geen enkel cijfer
zag, niet eens eenige afbeelding van een bankbrief of eene coupon, ging
hij spoedig weer aan zijn lessenaar zitten, want hij vond er niet het
minste nut in.
Hier waren weder de schoonste lijnen en vormen, de bevalligste
versierselen, het weelderigste loofwerk; maar de beschaafden waren er
ongevoelig voor.
Ginds waren het de stoutste stukken juweel, de meest verscheidene pracht
van edele steenen, maar noch wereldlingen, noch pronk- en
prachtminnaars, noch vrouwen keken er naar.
Elders spreidden zich de vreemdste natuurtafereelen uit, zonder dat men
ze vermoedde, en men reisde naar verre vreemde landen.
Zoo onverschillig, ja zelfs zoo nauw bewust van al die schoonheid waren
de menschen; hun brein was zoo arm geworden, hun waarnemingsvermogen zoo
ongeoefend en verdoofd voor wat bovenzinnelijk is, dat alleen wat grof
tastbaar was voor de zinnen, door die ruwe werktuigen kon worden
gevat.--Bah! riep de zoon der stof en der werkelijkheid, ik kan door de
ruiten niet heenzien, en hij veegde terstond de kunstgewrochten weg,
zooals hij het reeds vroeger in zijne ziel alle fijne draden en
weefselen had gedaan. Maar de kunst en het schoone bleven er niettemin
om voortleven en de kunstenaars aan hunne roeping voldoen en hunne
bestemming vervullen.
* * * * *
Ziet, de zon komt door, de nevelen trekken weg, en de warme stralen
vallen recht op de kunststukken mijner glazen. Heerlijk, dubbel heerlijk
zien zij er nu uit. De bosschen en bergen krijgen nieuwe en verhoogde
tinten, de edele steenen nieuwe flikkeringen en kleurspelingen, de
bloemen en planten nieuwe gloed en verven.
Maar het duurt slechts eenige oogenblikken en weemoedig zie ik de
gedaanten veranderen en verwelken, de kleuren verbleeken. Langzaam vormt
zich een droppel, die meer en meer zwelt en glinstert, totdat hij, zijn
toppunt bereikt hebbende, door zijne eigen ontwikkeling valt, om de
aarde slechts te vermeerderen met een weinig slijk. Nu volgt alles den
eersten droppel en smelt meer en meer, en eindelijk lessen zich al die
kunstrijke gewrochten, in droppelen van de glazen vallende, als een
liefelijke droom bij het ontwaken in louter tranen op. Het is of de
betoovering is verbroken. Bosschen, cederen, bloemen, z
|