den in de rondte geschaard,
en ruwe tenten opgeslagen, waar nationale krijgsdansen uitgevoerd
werden, en de drinkhorens met gerstebier rondgingen, en de goudgelokte
Germaansche vrouwen de eenige zachtheid waren onder die ruwe kracht; het
was misschien de tijdelijke verblijfplaats van een dier oude stammen,
die wij bijna alleen kennen uit de overblijfselen, die hunne dood- en
grafplechtigheden voor ons bewaard hebben; of van welke kleine bende
hier ook geleefd mocht hebben uit die groote karavaan der menschheid,
die de aarde doortrok en slechts wat beenderen en asch, wat steenen of
ijzeren wiggen en spiespunten, wat broze urnen met haar eigen verbrand
overschot achterliet. Wie weet wat die oude akker nog inhoudt! Nu rusten
de moderne dooden te midden en op de overblijfselen van oude wapenen,
gereedschappen en huisraad uit de jeugd der volken, van een der oude
stammen, die zich hier eenmaal nederzette en leefde.
Terwijl de geest aldus het een en ander van het verbrokkelde verleden
weder opbouwde, dwaalde het oog over den akker en zag bij eene versch
gevulde groeve, waar de spa nog naast lag, eene vrouw staan, arm, maar
niet slordig gekleed, die een jongen van tien of twaalf jaren aan de
hand hield. Ofschoon zij zich al lang verwonderd zal hebben, wat de
eenzame wandelaar daar toefde en peinsde, zag zij hem nu eerst aan en
hij haar, en het kind blikte beurtelings naar hem en naar haar. Wat een
hevigen strijd kostte het haar misschien, om niet te bedelen, terwijl
haar trouwste steun haar pas ontrukt was. Die zieletoestand sprak
duidelijk genoeg uit haar gelaat, al hield zij woord en hand en elke
beweging tegen, en al belette zij haar kind het vragen.
De wandelaar ging naar haar toe.
--Ach, wat heb ik met hem verloren! hij deed mij zoo veel wel! zeide zij
droevig.
--Kunt gij geen werk vinden? vroeg de wandelaar.
--God geef van ja,--maar 't is voor eene vrouw niet altijd gemakkelijk,
werk te vinden.
--Gaf hij u werk?
--Zoo veel hij kon, deed hij het; verleden jaar nog in den kwaden tijd
bestelde hij mij ergens, maar ik moest er vandaan....
--Waar vandaan?
--Van het veld mijnheer, antwoordde zij, den arm over de landen in de
verte uitstrekkende;--ik had nog nooit op het veld behoeven te werken,
zoo ver was 't nog niet met mij gekomen, maar alleen met mijne vier
kinderen kon ik er niet tegen op, en toen ging ik meewieden.... (zij
zeide dit met eenigen weerzin); eerst wiedden wij eenige stukken met
gewas, da
|