zoodat
wij ook de onze zullen besluiten.
De zaak was nu te ver gekomen dan dat de regeering daaraan niet een
einde moest maken. Burgemeesteren vroegen en verkregen zes vendelen
garnizoen ter bewaring van de rust: de voornaamste raddraaiers werden
vervolgd, sommige, tot langer of korter verbanning of in boeten
veroordeeld, andere om blootshoofds God en den gerechte vergiffenis te
vragen--alle welke personen dadelijk door den kerkeraad werden vereerd
en gecanoniseerd.
De amnestie, die de regeering eindelijk afkondigde, zou de wond verder
kunnen heelen. Maar het was nog eene teedere plek en de minste ruwe
aanraking zou ze weder openrijten.
* * * * *
Smoutius had den tekst breedvoerig uiteengezet, en naar den smaak van
dien tijd overvloedig met Grieksche en Latijnsche aanhalingen doorspekt:
hij had de geschiedenissen van Israel verhaald, hoe Rehabeam koning
geworden, gehoord had den raad der ouden en den raad der jongen; hoe de
ouden geraden hadden het volk te ontzien (hier de rechtzinnigen) en hoe
hij het niet deed; hoe de jongeren geraden hadden zijn volk te
onderdrukken, en den raad der ouden (hier de kerkeraad en de
predikanten) in den wind te slaan; hoe krijg en rampen daarop waren
ontstaan; en hoe het volk hem daarop was afgevallen, en opgestaan; (was
dat in dit geval de raad van Smout aan het volk?)
Daarna betoogde hij twee stellingen: hoe ten allen tijden in Israel de
ouden en de mannen Gods de macht hadden gehad den koningen te raden en
hen te bestieren, en hoe het in den wind slaan van dien raad altijd
rampen over het volk had gebracht. En nu volgde de toepassing, waarbij
hij zich naar burgemeesters bank wendde:
--Wij zijn de geroepenen en de gezalfden om de waarheid te verkondigen,
sprak hij:--Wat moet er worden van een land, welks hoofd de ware religie
verdrukt en den vijanden des geloofs voet geeft? De Heere bezoekt ons
met zware plagen. De vijand ligt voor de grenzen, en wie weet, wanneer
hij in het land, in uwe stad zal zijn! Wie is, de oorzaak van deze
bezoeking? Ziet, het geschiedde, als koning Achab Elia zag, dat hij hem
zeide: zijt gij de beroerder Israels?
Toen zeide Elia: lk heb Israel niet beroerd, maar gij en uws vaders
huis, omdat gij den Heere verlaten hebt en de Baaelim navolgt.
Wie zijn de beroerders in Israel? Gij zijt oorzaak, dat God den vijand
tot straffe over ons brengt! Gij hebt gedaan als Rehabeam, gij hebt den
raad der ouden versmaad, omdat
|