oerde, zeker was er niemand, die
zich daartegen kantte.
--Gij hebt een goed werk gedaan, God loone u! zeide de oudste, onder het
voortgaan, kent ge mij?
--Neen, was het antwoord.
--Ik heet Sylvius, predikant alhier. De jongeling lichtte den hoed even
van het hoofd.
--Geen dank, heer Sylvius, wat ik deed is niet meer dan natuurlijk.
--Woont gij hier? Wie zijt gij?
--Ik woon niet hier--doch hoop dit met het volgende jaar te doen.
Vaarwel, heer Sylvius, daar ginder ligt de schuit, ik moet naar Leiden.
--Kom bij mij, zoo gij hier wederkeert, zeg mij toch uw naam.
--Rembrandt van Rhijn, zeide de andere, de hand ten afscheid schuddende
en den hoed afnemende.
Ziehier wellicht de eerste aanleiding tot hunne kennismaking: toen de
schilder in 1630 zich te Amsterdam gevestigd had, leed het niet lang of
hij vond bij dien predikant zijne Saskia van Uylenburgh, het zusterskind
van Sylvius' vrouw.
* * * * *
Doch zoo wij u naar die trekschuit leidden, het was niet om er Rembrandt
te zien instappen, maar om er u den weg te wijzen.
Wij moeten den 8sten Januari van het volgende jaar, 1630, weder naar
dit veer, om er weder eene trekschuit te zien afvaren. Het is nacht,
maar men kan toch zien, dat er dichte groepen van nieuwsgierigen staan,
die zich hierheen begeven hebben. Er wordt daaronder op velerlei wijze
gedacht en gemompeld over het gebeurde.
Dat gebeurde, het was dat de kerkeraad op aanvraag der regeering
geweigerd had iets tegen Smout en de zijnen te doen; dat deze nog eens
bij burgemeesteren ontboden was, omdat hij, wel verre van zich in te
toomen, had verkondigd vroeger algemeen gesproken te hebben, doch nu
bijzonderlijk te zullen spreken, van inquisitie en persecutie had
gewaagd en gezegd had: gij geveinsden werpt den balk uit uw oog, gij,
die de religie onderdrukt;--het was, dat burgemeesteren weer vergeefs
wachtten, dat de kerkeraad daartegen iets deed; het was eindelijk, dat
burgemeesteren, met advies der vroedschap, besloten de zaak nu ten leste
politiek, dat is buiten vorm van proces af te doen.
* * * * *
Het is ten gevolge van dit alles, dat in den nacht van 8 Januari de
woelgeest, dien wij kennen, te midden van de nieuwsgierigen doorgaat, en
in de schuit stapt om daarmede de stad te verlaten.
Dat hij dit zoo gedwee doet, het komt daarvan, dat de dunne draad,
waaraan boven zijn hoofd het zwaard hing, gebroken was, en hij een
|