remonstranten vergund werd te
vergaderen, waar zij geduld werden en zij, of die hun niet ongenegen
waren, in de regeering waren gekomen. Zijne doorluchtigheid de prins,
hoewel voorzichtig en beide partijen tevreden willende houden, was als
gematigd en hun niet vijandig bekend. Ook de Staten neigden tot rust en
gematigdheid, en de plakkaten werden bijna nergens streng tegen de
verdrukten gehandhaafd.
Des te feller werden door deze "_tollerantie en moderatie_" de "_harde
gereformeerden_" en hunne leeraars; des te heftiger werd de taal dezer
laatsten, nu zelfs in het tot hiertoe zoo rechtzinnige Amsterdam
gematigde regeeringsleden optraden, en met schimp klonk het van den
preekstoel: "_dat de gansche vroedschap Arminiaansch was geworden, dat
men het Trojaansche paard had binnengehaald!_"
In de voortdurende botsing tusschen de patricische regentengeslachten
den stadhouder, steunden deze heethoofden den laatste, omdat zij daarin
hun voordeel zagen en bij hem wederkeerig heul vonden in hunne politieke
aanmatigingen tegenover de macht der stedelijke magistraten; en zoo ging
ook heel de kerkelijke partij, die in elke regeering, waarover zij niet
heerscht, haar natuurlijken vijand ziet, geheel aan den kant des
stadhouders, als het tegenwicht tegen de stadsregenten, en draaide
altijd naar den Haag, als het middelpunt der hooge regeering. Alles uit
zuivere Oranjeliefde en _ad majorem Dei gloriam_ zou men denken, zoo
niet Vondel ze naakt ten toon had gesteld, toen hij in 1629 schreef:
Malle Jantje
Kerkgezantje,
Ik u vraag:
Waarom huilt gij?
Waarom pruilt gij
In den Haag?
Is 't uit ijver?
Krijt vrij stijver.
Maar ik meen,
Dat het kussen
U zou sussen
Wel in vreen.
Zoo stonden de zaken, toen in het begin van Juli 1629 een biddag werd
bevolen. De prins lag nog sinds Mei voor 's Hertogenbosch en graaf
Hendrik van den Berge was, na vruchtelooze pogingen om hem van dat beleg
af te trekken, met zijn leger opgebroken. Doch juist dit gaf
bezorgdheid, en het vermoeden begon zich meer te bevestigen, dat de
vijand iets tegen de Veluwe--met Amsterdam in het verschiet--in den zin
had.
Het was eene talrijke menigte, die, op den galm der klokken, van alle
zijden naar de Oude Kerk te zamen vloeide. Het was alles wat maar
eenigszins kon op zijn Zondags gekleed, en wie er van den
Oud--Hollandschen eenvoud te hooge gedachten had, kon integendeel al ras
bemerken, dat de verfijni
|