rden dagelijks wel zottere gevolgtrekkingen
gemaakt--dat ik dus ook een merkwaardig man ben. En mocht er iemand
zijn, die mij dit zou willen tegenspreken--welnu dan betuig ik, dat ik
van plan ben, het zeer spoedig te worden.
Met dit te zeggen, wil ik al dadelijk toonen, dat ik ook versierd
ben--enkele oude kniesooren zouden zeggen _besmet_--met die
prijzenswaardige oprechtheid en dat gevoel van eigenwaarde, welke de
menschen bezielen en waarmede zij, aan hunne eigene bekwaamheden en
uitstekendheid de verschuldigde hulde doende,--omdat niemand anders dit
doet, zeggen weer de oude kniesooren--niet nalaten zich openlijk aan te
prijzen,--als koopwaar, zouden de kniesooren al weder aanmerken.
En ik ben ook verplicht, de lezers dezer bladen hieromtrent dadelijk
gerust te stellen, want waarom zouden zij zich bezighouden met iemand,
van wien zij vooruit wisten, dat hij niet merkwaardig is?
Mijnheer Tjilp en dokter Vijzel hebben ook altijd gezegd, dat er veel in
mij zat.
Nu zullen misschien menschen, die mijnheer Tjilp en dokter Vijzel niet
eens kennen, zeggen, dat dit niets bewijst; of menschen, die mijnheer
Tjilp en dokter Vijzel wel kennen, beweren, dat het van den eerste
goedaardige beleefdheid en van den ander een grillig idee was--want
dokter Vijzel zat vol grillige ideeen. Maar ik geef u de verzekering,
dat mijnheer Tjilp en dokter Vijzel de waarheid spreken.
--Neen, die eigenwaan is al te erg, zei mijnheer Tjilp....
Mijnheer Tjilp--een vriend van mij, waarde lezer! Ik heb de eer, hem u
voor te stellen. Onder ons gezegd, ik durf bij u maar half met hem voor
den dag komen, want hij is volstrekt geen merkwaardig man, en hij is
mijn nederige onderwijzer op de viool,--en, en ... hij ziet er soms maar
heel raar en kaal in de kleeren uit.
--Waarom te erg? vroeg ik, hem dit blad voorgelezen hebbende.
--Neen jongen! neen, zei de man zich ergerende, het is niet goed, wees
nederig....
--Mijnheer Tjilp....
--Neen, jongen! laat het anderen over ons te prijzen, als er iets te
prijzen valt; die van zichzelven met zooveel eigenwaan spreekt, is een
gek, zeg ik....
--Mijnheer Tjilp....
--Is een, gek, zeg ik, men moet....
Maar terwijl ik het uitschater om het zotte _quiproquo_, waarbij
mijnheer Tjilp zichzelf voor een gek verklaarde, houdt mijnheer Tjilp
voet bij stuk.
--Men moet....
--Mijnheer Tjilp, zei ik, eindelijk aan het woord komende, en hem met
een knipoog wenkende:--gij weet immers, dat men de wa
|