en der
boomen omhulden, en waaraan wij zoo veel kunst besteedden, wie heeft ze
met kunstzin beschouwd?
--En wat is men wispelturig en tegenstrijdig in zijne wenschen en
meeningen, riep Lucht uit, Dan eens is men kwaad, omdat Vorst uit
scherts hier of daar een neus purper kleurt; dan is men blij, omdat men
schaatsenrijden kan. Nu wil men dooi hebben--voor de scheepvaart zoo het
heet--doch eigenlijk, omdat men zelf op reis moet; dan wil men vorst
tegen het schadelijk veldgedierte en omdat het gezonder is.
--Dan zijn wij te streng, zei Vorst, en dan zijn wij weer te zacht.
Velen schijnen ook geheel onverschillig omtrent ons en cijferen, eten,
drinken en slapen, alsof wij niet bestonden; anderen hebben een afkeer
van ons, omdat of stoffelijke armoede, of armoede des geestes hen
onvatbaar maakt om ons te begrijpen en te genieten.
--En gij wordt niet ontmoedigd en staaktet uw arbeid niet?
--Denkt gij, sprak Lucht, denkt gij dat wij slechts werken uit vrees
voor straf, of in hoop van belooning? Weet gij dan niet dat men evenals
het goede ook het schoone moet doen om zijns zelfs wille?
Zij waren intusschen niet werkeloos geweest, maar zweefden en golfden af
en aan, en waren druk bezig bij mijne ramen. De glazen kraakten en ik
ontdekte toen een treffend schouwspel.
--O, wat kunstige en grootsche arbeid riep ik verrukt.
--Noem het geen arbeid, zeide Lucht, het is uitspanning, het is genot,
het is loutere liefde voor het schoone.
--Heerlijk, heerlijk, zongen zij beiden opgetogen;--zie, des daags
hebben de menschen ons verjaagd, maar des nachts, onder het geestrijk
licht der maan, als de menschen met hun bespottelijke eischen en hun
kunstdoodenden ijver, die zeker ons werk terstond zou vernietigd hebben,
slapen, dan werken wij aan ons lievelingswerk, heerlijke goddelijke
kunst!
Welke geheimzinnige kunstenaars waren zij! Evenals eenmaal in de
middeleeuwen de vrome meesters de kerkvensters, zoo overdekten zij de
glazen onzer huizen met de dichterlijkste en schoonste gewrochten van
hun geest: waarlijk schenen zij niet om roem of eer te werken, naarom de
kunst zelve. En evenals bij die oude meesters, schenen hun arbeid en
hunne middelen een geheim voor de menigte verborgen.
Slechts even had ik hunne handeling gezien. Helaas, ook ik moest in de
straf deelen, die de geestverjagers hadden beloopen, en ik mocht de
geesten in hunne kunstoefening niet langer aanschouwen.
--Slaap, slaap, zeiden de geesten, en zij wiegd
|