-en als ik het gegeten had, werd mijn
ingewand bitter."
Hier zijn liefelijke herinneringen uit de eerste vaag van het leven;
jonge droomen, wier bloesem vrucht belooft; rooskleurige wolkjes, die de
schoonste gestalten voorspiegelen. Maar de werkelijkheid is gekomen, en
de droomen wekken nu soms een glimlach; onverwachte vruchten zijn
gerijpt; en uit de wolkjes zijn andere dingen te voorschijngekomen dan
wij dachten. Soms ook was de werkelijkheid grootscher en schooner dan de
droomen. Maar in ieder geval, de tijd, die ons heeft voortgejaagd, heeft
een afstand gesteld tusschen die bladen en ons, en schoon de denkbeelden
en herinneringen ons lief zijn, hunne vormen zijn anders dan die, waarin
wij ze nu zouden boetseeren. Vandaar dat vreemde gevoel van lust en
onvoldaanheid.
Hier is de _Oude haard_[2] met alles wat er omheen behoorde. Hij is
begroeid met herinneringen, als de muren met de oude gebaarde takken en
telkens jonge bladeren van het klimop. Het vuur, dat er in gloort,
verlicht den antieken schoorsteen met zijne beschilderde tegels en
eikenhouten beeldsnijwerk, en het goudleer aan den wand. De oude
portretten aan den muur bewegen zich en willen uit de zwarte lijsten
komen; zij knippen met de oogen en knikken met de hoofden en de lippen
zeggen fluisterend: zijt gij daar terug?
En het vuur knettert en vlamt, terwijl ik er in zit te staren, als,
vanouds, en uit de vonken en vlammen springen beeldjes en gedachten te
voorschijn. O jonge, eens bij het haardvuur gekweekte, teedere
gemoeds-orchydaeen, phantastieke figuren, droomverbeeldingen, wat wilt
gij, wat hebt gij mij nu te zeggen? Welke zonderlinge schimmen dansen
weer in de kamer, trillende schaduwen der voorwerpen, caricaturen van
vorm, geworpen op den geheimzinnig schemerigen muur! Kleine kabouters
zitten op de smeulende turven en klauteren heen en weer, onmogelijke,
onleefbare schepsels, half idee en half vorm, maar die niet aan zoo veel
vleesch en been konden geraken als noodig is om te bestaan. Geboren bij
het staren en mijmeren in den kunstmatigen gloed van het vuur,
vervliegen zij zoodra het uitgaat. Als ik wil toegrijpen, is het enkel
asch.
Nevelige, schichtige, tamme piepkuikens, uitgestorven dodo's, met de
nieuwe vlucht kunt gij niet meer meedoen.
Daarna is het een boek, een Levensboek. Dat is een stuk waarachtig
leven. Hier komen weer liefelijke beelden op. Geen marmeren beelden en
geen forsch gekleurde schilderijen: het zijn zachte frescokleur
|