hend voordoet, het meest. Maar bovenal er moet mede
gepronkt kunnen worden.
* * * * *
Neen, de eerbied voor de boeken is verdwenen. Hoe ver zijn wij
verwijderd van de gevoelens, die Thomas a Kempis uitdrukt. Met een
gebed, zeide hij, moest men zich voorbereiden voor het lezen. Die een
boek sloot had Gode dank te zeggen voor de geestelijke weldaad hem
bewezen. Met gereinigde schoenzool moest men eene librerie binnentreden,
en met eerbiedig stilzwijgen, want die grond was heilig. Geen stofje
mocht kleven op de banden, geen vocht of ongedierte de bladen
beschadigen. En die een boek in de hand nam, moest het doen met de
gevoelens, die den ouden Simeon vervulden, toen hij in den tempel het
kindeke Jezus in zijne armen hield.
Zoo sprak de gemoedelijke Broeder des gemeenen levens; in den tijd toen
de boeken groot of dik waren, zware kleederen droegen en de kostbaarste
aan kettingen vastlagen in de librerie. Sedert die dingen zijn zij aan
de kettingen en sloten ontsnapt, altijd lichter, en dunner, en
vluchtiger geworden; zij hebben luchtige, fijne kleedjes gekregen en
bonte veeren en als vrije wilde vogels zijn zij pan vliegen, de wereld
door.
Van zulk eene markt nu waren ook mijne boeken afkomstig, die ik nu
opeens weer voor mij zag.
--Kijk ze eens in, zei mijn bezoeker, en zie of ik ze kan herdrukken.
--Daarover zal ik eens moeten denken, antwoordde ik;... dit niet,... dat
niet ... dat is twijfelachtig,--wij zullen zien.
--Kan het niet een tweede bundel van je _Vogels_[1] worden?
--Men heeft dien titel vreemd, gezocht gevonden--zal ik er nu weer mee
aankomen?
--De titel is goed, zeer goed; hij spreekt, hij schildert, en geeft
juist wat het is. Geloof mij, wij weten wat titels zijn en doen.
--Daarin heb ie gelijk,--welnu, het zou kunnen; het zijn dan weer andere
vogels, sommige zwakker. Maar ik moet eerst zien of ze nog vliegen
kunnen.
* * * * *
En daar zat ik dan met mijne vroegere, nu half vergeten schepselen voor
mij. Eenige van die bladen zijn al vele jaren oud en hun inhoud vaak
veel ouder--lang of kort geleden, zooals gij wilt--maar mij ontsloten
zij eene andere, soms geheel afgestorvene wereld. Eene mengeling van
aangename en droevige herinneringen. Johannes heeft het uitstekend voor
mij uitgedrukt, toen hij op Patmos schreef:
"En ik nam het boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het
was in mijn mond zoet als honig-
|