chtige legenden vond hij uit van juweelen. In
Alphonso's Clericalis Disciplina komt eene slang voor met oogen van
echt hyacinth; Alexander, overwinnaar van Emathia, vond in de valleien
van den Jordaan slangen met snoeren van smaragd, die hun groeiden op
den rug. De granaat verdreef de demonen, de spiegelsteen wies en kromp
in met de maan. De bezoar, gevonden in het hart van een Arabisch hert,
was een talisman tegen de pest.
Toen borduursels en gobelins, die fresco's der kille kamers van het
Noorden. En terwijl hij zich hierin verdiepte, werd hij bijna treurig
gestemd door het bederf, dat de tijd bracht in alle mooie dingen. Hij,
tenminste was dat ontkomen! Geen winter verstijfde zijn gelaat,
bevroor de frisschheid zijner jeugd. Hoe anders was dat met dingen van
materie! Waar waren zij gebleven? Waar was het groote crocuskleurig
kleed, waarop de goden vochten tegen de reuzen, gewerkt door bruine
meisjes van Athena? Waar, het ontzettende velum, dat Nero gehangen had
voor het Colosseum in Rome, dat Titanische zeil van purper, met de
sterrenlucht en Apollo in een kar, getrokken door witte,
goudgestrengde rossen? Hij wenschte te zien de tafelkleeden van den
Priester van de Zon, waarop alle lekkernijen en spijzen voor een
feest, het lijkkleed van Chilperic met drie honderd gouden bijen. Een
geheel jaar lang verzamelde hij de mooiste weefselen, die hij krijgen
kon: teedere Delhi mousselines met gouden palmen en regenbogende
vleugels van kevers; Dacca-gazen; in het Oosten noemt men ze: geweven
lucht en stroomende wateren en avonddauw; vreemd geteekende kleeden
van Java; rijk gele Chineesche gordijnen; sluiers van laciswerk uit
Hongarije; Siciliaansche brokaten; stijve Spaansche fluweelen;
Georgische borduursels met gouden hoeken; Japansche Foukousas met
groenig goud en kleurige vogels. En dan zijns speciale passie voor
Kerkelijke gewaden, als voor alles wat tot de Kerk in betrekking
stond.
Al deze schatten, alles wat hij in zijn mooi huis verzamelde, alles
was voor hem: middel van vergetelheid; alles werd hem rage, waardoor
hij voor een tijd trachtte te ontkomen aan den angst, die hem soms te
zwaar scheen om te dragen. Aan den muur van de eenzame, geslotene
kamer, waar hij zoovele zijner jongensjaren had doorgebracht, had hij
met eigen hand dat ontzettende portret gehangen; de veranderende
trekken ervan toonden hem de schande van zijn leven zoo duidelijk! Er
voor hing het purpergouden lijkkleed, als een gordijn. Soms gingen
|