nd in glimlachjes.
Toen de deur dicht was, stak Dorian den sleutel in zijn zak en zag in
de kamer rond. Zijn oog viel op een groot purper satijnen kleed, zwaar
geborduurd met goud, een prachtig stuk van de zeventiende eeuw,
Venetiaansch werk, door zijn grootvader in een klooster te Bologna
gevonden. Ja, dat was uitstekend geschikt om dat nare ding mee te
dekken. Het had wellicht al vaak gediend als lijkkleed voor dooden. Nu
zou het iets verbergen, dat een bederf in zichzelve had, erger nog dan
het bederf van den dood; iets, dat tot gruwel zou ontbinden, maar toch
nooit sterven zou. Wat de worm was voor het lichaam, zouden zijne
zonden zijn voor het geschilderde beeld. Zij zouden die schoonheid
ontsieren, en die gratie doen wegrotten; zij zouden het bezoedelen en
onteeren. En toch zou het steeds blijven bestaan. Het zou altijd
blijven leven.
Hij rilde, en even voelde hij spijt Basil niet alles eerlijk gezegd te
hebben. Basil zou hem geholpen hebben Lord Henry's invloed, en de nog
giftiger essences van zijn eigen temperament te niet te doen. De
liefde, die Basil hem toedroeg--want het was waarlijk liefde, had
niets in zich, dat niet mooi en intellectueel was. Het was niet de
fyzieke bewondering van schoonheid, geboren uit de zinnen en stervende
als de zinnen verzadigd zijn. Het was eene liefde als Michel Angelo,
Montaigne, Shakespeare en Winckelman gekend hadden. Ja, Basil had hem
kunnen redden. Maar het was nu te laat. Het verleden kon altijd
uitgewischt worden door berouw, zelfopoffering of ... vergeten. Maar
de toekomst was onvermijdelijk. Er waren passies in hem, die zich
geweldigen uitweg zouden banen, droomen, die de schimmen van zonde tot
werkelijkheid zouden maken. Hij lichtte van de bank het groote
purpergouden weefsel, en nam het mee achter het scherm. Was het
gezicht op het doek nog slechter dan vroeger? Het scheen hem hetzelfde
toe, maar zijn afschuw ervan was intenser geworden. Gouden haren,
blauwe oogen, roode lippen, dat alles was er nog. Slechts de
uitdrukking was veranderd. Hoe flauwtjes waren Basils verwijten
geweest over Sybil Vane, vergeleken bij wat hij er in zag van
veroordeeling en verwijt!--hoe flauwtjes en van hoe weinig beteekenis.
Zijne eigen ziel staarde hem van het doek aan en riep hem op ten
oordeel. Een trek van pijn kwam in zijn oogen en hij slingerde het
kostbare lijkkleed over de schilderij. Terwijl hij dit deed, klopte
men op de deur. Hij liep op en neer, toen de knecht binnenkwam.
|