r aard gelegen, dat hare weldaden niet zoo
stil en geheim plaats hadden, het algemeene gevoelen had haar in haar
leven reeds eene heilige gewaand. En eene schutsheilige scheen zij wel
te wezen voor het huis van meester Egbert en een goede genius voor
dezen. Helaas! waarom besefte hij zoo weinig het geluk, dat hij had
kunnen genieten! Vreugd en welvaart hadden dan in zijn huis kunnen
wonen, en het door haar een gelukkig huis kunnen maken. Maar Egberts
geest en lust waren even vast als de windvaan op den spichtigen toren
van het Sint Agnieten-convent. Nu eens zocht hij in het mystieke der
hooge kunst zijn geluk, dan liet hij dit weder varen om zich met
smeltkroezen en fornuizen bezig te houden om goud goud te maken, in
plaats van het met zijn talent te versieren. Soms, waren er ook tijden,
dat hij zich geheel overgaf aan feesten en drinkgelagen met de lustige
snaken uit het St. Lucasgilde.
Intusschen als zijne vrouw hem weder tot de kunst aanspoorde en hem voor
een tijd van zijne veranderlijke levenswijze afbracht, dan oefende de
kunst haar veredelenden en verheffenden invloed op hem uit, leidde
werkzaamheid hem tot betere gedachten en gedrag en bracht zijn
wispelturigen geest weder tot eene kortstondige rust.
Maar het leed niet lang.
Eens begon hij te begrijpen, dat voor een man als hij zijne woning veel
te onaanzienlijk was. Hij liet werklieden komen. Vruchteloos waren de
tranen zijner vrouw. Vruchteloos de vermaningen van Wouter, die in ernst
toornig was over die schending van den wil huns vaders.
Het nederige huis werd opgetrokken met een hoogen gevel met verschillend
beeldhouwwerk, de oude venstertjes door grootere met bogen versierde
kruiskozijnen vervangen, en het nederige uithangbord van Egberts
bedrijf, een vergulde beker, weggenomen.
Trotsch stak nu het rijzige huis af bij zijn tweelingbroeder, die met
zijne kleine ruitjes, zijne smalle ramen, zijn eenvoudigen houten gevel
en het groote zwaard, dat als een teeken van des bewoners bedrijf aan
eene lange ijzeren stang uit den gevel hing, en zeer nederig uitzag.
Sommige van Egberts bekenden schudden bedenkelijk het hoofd en
mompelden: Alle geluk is sinds dien tijd van Egberts dak voorgoed
gevloden!
De zwaluwen, die bij de verbouwing verjaagd waren, kwamen ook niet
terug, en de ooievaar, dat teeken van geluk, die op den schoorsteen
placht te nestelen, was weggebleven.
* * * * *
In het kleine huis van meester Wouter
|