n, het ontvouwen, zijn
bril opzetten en--het scheen een ongeluksdag te zijn.
--Wat is dat! riep hij, hebben zij gezworen zooveel mogelijk van mijne
boeken en papieren te vernielen! Duivelsche ... waar komt dit vandaan
... waar is het verdere....
Ik zal dit gansche drama niet uitvoerig beschrijven. De zaak was deze:
mijnheer v. N. had--het was misschien al drie jaar geleden--uit oude
genealogische papieren eenige belangrijke bijzonderheden opgeteekend
omtrent het huis, waarin wij woonden en zijn verlaten tweelingbroeder.
Mijnheer Tjilp had er al zoo dikwijls over gesproken, en wij waren er
allen nieuwsgierig naar, of liever mijnheer Tjilp en ik alleen, want
mijne moeder bemoeide zich minder met alles, wat tot zulke oude prullen
behoorde; doch allerlei drukten en gebeurtenissen waren tusschenbeide
gekomen, en de zaak was onder een reusachtigen berg van papieren en uit
het geheugen geraakt, totdat op den genoemden middag een fragment van
mijnheer v. N.'s handschrift daarover ontdekt werd ... om het been van
de ham.
De meid werd binnengeroepen, scherp ondervraagd, en door eene zedelijke
pijnbank werd er uit haar getrokken, dat zij eenige losse vellen
schrifts van de schoonmaaksters--al weder die schoonmaaksters!--had
gekregen, die ze bij het reinigen van de bibliotheek hadden opgeredderd.
IJlings werden de overige bladen opgezocht; een, dat reeds op een blaker
lag; een, dat een peperhuis met blauwsteen bleek te zijn geworden, en de
overige werden nog ongeschonden gevonden.
Het duurde eene poos, totdat al de gemoedsbewegingen bedaard waren; doch
toen zijne goede vrouw en ik onzen lach onmogelijk langer bedwingen
konden, toen mijnheer Tjilp zeide, dat mijn vader die schoonmaaksters
veeleer dank verschuldigd was, omdat zij de lang verloren papieren
gevonden hadden, toen de onschuldige ham, van haar net geknipt papieren
handvat beroofd, werd weggedragen, toen won het toch de comische zijde
van de zaak, toen vloeiden mijnheer Van N.'s rimpels weg en plooide ook
zijn humoristische mond zich onwillekeurig, en wij lachten hartelijk om
het gebeurde.
Een paar uren later zaten wij in den tuin thee te drinken: mijnheer
Tjilp, dien ik gedurig aanstookte, wees met zijne pijp naar het
nevenhuis en drong, dat mijnheer v. N. ons nu de wedergevonden
aanteekeningen zou voorlezen.
Bella zat intusschen met bloemen te spelen in een perk, dat _haar_
tuintje heette en ik, op mijn eene been zittende in eene geliefkoosde
houding, luist
|