|
Nadat zij
de breede trap van gegoten ijzer waren opgeklommen, betraden zij een
groote, geheel voltooide kamer. De muren waren zoo fraai gestukadoord,
alsof ze met marmer belegd waren, de reusachtige glasruiten had men
reeds in de vensters gezet, slechts aan de ruiten van den ingelegden
vloer waren de meubelmakers nog bezig met polijsten.
"Dit is de ontvangkamer," zeide Wronsky. "Hier komt nog een staande
lessenaar, een tafel en een kast, verder niets."
Zij begaven zich op den corridor. Hier toonde hun Wronsky een
ventilatie van de nieuwste vinding, marmeren badkuipen en bedden
met eigenaardige springveeren matrassen; daarna bezichtigden zij de
waschkamer, kachels van nieuwe constructie, schuifstoelen, die zonder
geraas werden gereden en waarop zaken en personen getransporteerd
zouden worden. Swijaschsky waardeerde dit een en ander als een man,
die van alles het noodige begrip heeft; Dolly verwonderde zich
eenvoudig over hetgeen zij tot nu toe nog niet gezien had en, daar
zij wenschte het goed te begrijpen, vroeg zij naar alles, wat Wronsky
groot genoegen deed.
"Ik geloof, dat dit tot nu toe in Rusland het eenige, volkomen goed
ingerichte ziekenhuis zijn zal," merkte Swijaschsky aan.
"Maar gij zult geen afdeeling voor verlossingen hebben," wierp Dolly
in het midden. "En dat is toch op het land zoo noodzakelijk. Ik heb
reeds dikwijls ..."
Maar Wronsky viel haar ondanks zijn beleefdheid in de rede:
"Daarvoor moet het ook geen inrichting worden, maar uitsluitend een
ziekenhuis; het is voor alle ziekten, behalve voor besmettelijke
bestemd. Zie eens hier, als ik u verzoeken mag ..." en hij schoof
een ziekenstoel voor Dolly, ging er in zitten en toonde er haar de
constructie van. "Ziet ge, men kan nog niet loopen, men is nog te
zwak of er hapert iets aan de voeten, maar men heeft lucht noodig en
dan gaat men zoo uitrijden."
Darja Alexandrowna stelde in alles belang, alles beviel haar, het
meest echter Wronsky met zijn eenvoudige, natuurlijke geestdrift.
"Ja, hij is toch een net, goed mensch!" dacht zij soms en begreep,
hoe Anna verliefd op hem had kunnen worden.
XXII.
"Neen, ik geloof, dat Darja Alexandrowna vermoeid is en wel geen
belang zal stellen in de paarden," zei Wronsky, toen Anna voorsloeg de
stoeterij te bezichtigen, waar Swijaschsky een hengst wenschte te zien.
"Gaat gijlieden er maar heen, ik begelijd Darja Alexandrowna naar
huis en zal haar zoolang gezelschap houden, als het haa
|