renins. Begrijpt gij het ondragelijke
van zulk een toestand? Ik heb getracht ook daarover met Anna te
spreken. Maar het wond haar te zeer op. Zij begrijpt het niet en haar
kan ik niet alles verklaren. Nu zult ge ons leven van een andere zijde
beschouwen. Haar liefde maakt mij gelukkig, maar ik heb behoefte aan
bezigheid. Die heb ik hier gevonden en ben er trotsch op, want ik
houd ze voor meer adellijk dan die mijner kameraden aan het hof en
in het regiment. Nooit zou ik nu meer met hen willen ruilen. Hier,
op deze plaats, werk ik, ben ik gelukkig en tevreden en er ontbreekt
anders niets aan ons geluk. Dit werkzame leven bevalt mij; cela n'est
pas un pis-aller, integendeel...."
Het viel Dolly op, dat hij hier in zijn verklaringen verward geraakte,
en zij begreep trouwens deze geheele afwijking niet goed; maar zij
gevoelde, dat hij nu, nu hij van zijn intiemste verhouding tot Anna
sprak, ook omtrent het overige zijn hart wenschte uit te storten en
dat hiertoe in de eerste plaats ook zijn werkzaamheid als landheer
behoorde.
"Ik ga dus voort," zei hij na een oogenblik nadenkens; "de hoofdzaak
bij iederen arbeid is, dat men de overtuiging heeft, dat, wat
men gedaan heeft, niet met ons sterven zal, dat men erfgenamen
zal hebben--en die heb ik niet. Stel u den toestand van een man
voor, die van te voren weet, dat zijn kinderen, die zijn door hem
beminde vrouw hem geschonken heeft, de zijnen niet zijn, maar iemand
anders toebehooren, die hen haat en niets van hen weten wil. Dat
is ontzettend!"
Hij zweeg in zichtbaar groote opgewondenheid.
"Ja waarlijk, ik begrijp u! Maar wat kan Anna daaraan doen?" vroeg
Dolly.
"Ja, dat is het doel van ons onderhoud," hernam hij zich slechts met
moeite kalmeerend; "Anna kan er veel aan doen, slechts van haar hangt
het af.... Zelfs als ik bij den keizer een verzoek wilde indienen om
mijn eigen kind te mogen adopteeren, zou een scheiding noodzakelijk
zijn. En deze hangt slechts van Anna af. Haar man had in de scheiding
toegestemd; alles was door hem reeds voorbereid, en nu, daarvan ben
ik overtuigd, zal hij niet terugtreden. Zij zal daarom slechts aan
hem te schrijven hebben. Hij heeft toen uitdrukkelijk verklaard,
dat, indien zij dezen wensch wilde uitspreken, hij hem niet zou
afslaan." "Waarlijk," voegde hij er wrevelig bij, "dat is weer een
van die pharizeeuwsche wreedheden, waartoe slechts zulke menschen
zonder hart in staat zijn! Hij weet, hoeveel kwelling haar iedere
herinnerin
|