r een stuk wittebrood kauwende.
"Neen, ik kan niet," zeide Lewin en sprong op. "Dus binnen een half
uur zal u er zijn?"
"In een half uur."
"Op uw woord van eer?"
Lewin kwam te gelijk weer aan zijn huis met zijn schoonmoeder en zij
gingen te zamen de deur der slaapkamer in. De vorstin had tranen in
de oogen; haar handen beefden. Bij de eerste ontmoeting van Lewin
had zij hem omhelsd en was begonnen te weenen.
"Nu, moedertje Lisaweta Petrowna?" zeide zij tot de vroedvrouw, die
met opgewonden en tevreden uitdrukking op het gelaat haar tegentrad.
"Alles goed," antwoordde deze. "Overreed ze maar, dat zij gaat
liggen. Dit zal haar verlichten."
Van het oogenblik af, dat Lewin was ontwaakt en volkomen had begrepen,
wat er te doen was, had hij zich voorgenomen al zijn gedachten en
gevoelens in zijn binnenste op te sluiten, ten einde zijn vrouw niet
op te winden, maar haar gerust te stellen, haar moed te ondersteunen
en haar te vermanen, dezen zwaren strijd van ongeveer vijf uren,
zooals men hem gezegd had, standvastig door te staan. Maar toen hij
nu na zijn terugkomst haar lijden zag, begon hij telkens al meermalen
te herhalen: "Mijn God, vergeef en help!", wierp het hoofd terug,
en werd beangst, dat hij het niet uithouden, in tranen uitbarsten
en wegloopen zoude. Zoo groot was zijn ontroering. En toch was er
slechts een uur verloopen.
Maar er verliep nog het tweede, derde, vierde en vijfde uur, dat hij
zich als het uiterste tijdpunt had voorgesteld, en de toestand was
nog steeds onveranderd. Hij hield het slechts uit, omdat hem niets
anders overbleef, maar hij dacht elk oogenblik de uiterste grenzen van
geduld bereikt te hebben en dat zijn hart zou barsten van medegevoel
en medeleden.
Doch er verliepen nog minuten en uren, en zijn gevoel en ontroering
werden meer en meer gespannen. "Mijn God! vergeef en help!" herhaalde
hij voortdurend, en sprak die woorden zoo vol vertrouwen en innig,
als in zijn eerste jeugd.
XI.
Lewin wist niet, of het laat of vroeg was. De kaarsen waren bijna
ten einde gebrand; Dolly was juist in zijn kabinet geweest en had
den dokter voorgeslagen een oogenblik te gaan liggen rusten. Lewin
zat daar en hoorde het verhaal van den arts van een wonderdokter en
magnetiseur; hij had het begrepen en voor een oogenblik den angstigen
toestand vergeten. Plotseling weerklonk een jammerende kreet, zooals
hij nimmer gehoord had. Dit geluid was zoo ontzettend, dat Lewin niet
eens opsp
|