|
te halen, wat hem de grootste voldoening geschonken
had, namelijk zijn welslagen. Zij vertelde hem daarentegen alles,
wat hem te huis interesseerde en hun gezamenlijke berichten waren
van bevredigenden aard.
Toen zij later op den avond alleen waren en Anna bemerkte, dat zij hem
weder geheel in haar macht had, wilde zij gaarne den droevigen indruk,
dien zijn blik wegens haar brief op haar gemaakt had, uitwisschen.
"Beken het maar, het ontstemde u mijn brief te ontvangen; gij geloofdet
mij niet recht?"
Maar nauwelijks had zij dit gezegd, toen zij ook reeds inzag, dat,
hoe verliefd hij in dit oogenblik op haar was, hij haar dit niet
vergeven had.
"Ja," zeide hij. "De brief was recht zonderling. Eerst was Nana ziek,
toen wildet gij zelf komen."
"En toch was dat alles waar."
"Dat betwijfel ik ook niet."
"Ja wel, gij betwijfelt het. Gij zijt ontevreden. Dat zie ik."
"Geen oogenblik. Ik ben wel ontevreden, maar slechts daarover,
dat gij mij niet schijnt te willen toegeven, dat men ook plichten
kan hebben...."
"Plichten om naar een concert te gaan...!"
"Nu, wij willen daarover niet spreken."
"Waarom niet?" vroeg zij.
"Ik wil daarmee slechts zeggen, dat het toch wel eens zoo treffen kan,
als men noodzakelijke bezigheden heeft. Zoo moet ik nu b.v. weer op
reis naar Moskou wegens de aangelegenheid onzer woning.... Och Anna,
waarom zijt ge toch zoo prikkelbaar? Weet ge dan niet, dat ik zonder
u niet leven kan?"
"Als dat zoo is," zeide Anna plotseling met geheel veranderde stem,
"dan is u dit leven lastig.... Gij komt voor een dag, om terstond
weer te vertrekken, alsof...."
"Anna, ge zijt wreed. Ik ben bereid u mijn geheele leven te wijden...."
Maar zij hoorde hem niet.
"Wanneer gij naar Moskou gaat, dan ga ik mede. Alleen blijf ik hier
niet. Wij moeten of van elkander gaan of te zamen leven."
"Gij weet immers, dat dit mijn eenige wensch is...."
"Als de scheiding daartoe noodig is, dan wil ik hem schrijven. Ik zie,
dat ik zoo niet leven kan.... Maar naar Moskou reis ik met u...."
"Alsof ge mij dreigen wilt! Ik wensch immers niets zoo zeer als
mij niet van u te scheiden," zeide Wronsky; maar terwijl hij deze
teedere woorden uitte, sprak uit zijn oogen niet alleen een koude,
maar zelfs de booze blik van een vervolgd, getergd mensch.
Zij zag dezen blik en begreep ten volle zijn beteekenis: "Als het
zoo is, dan is het een ongeluk en de dood is beter dan zulk een
leven!" Dat was er de korte
|