d," zeide Workuw.
Lewin zag van het portret naar het origineel. Een eigenaardige glans
vloog over Anna's gelaat op het oogenblik, dat zij zijn blik op haar
voelde rusten. Lewin kleurde en, om zijn verlegenheid te verbergen,
wilde hij haar juist iets over Dolly vragen, toen zij hem reeds
voorkwam.
"Wij spraken juist, voor gij binnenkwaamt, van de laatste portretten
van Waschtschenkow.... Kent u ze?"
"Ja, ik heb ze gezien," antwoordde Lewin; "maar zij zijn mij niet
bevallen."
Anna sprak niet alleen natuurlijk, maar ook geestig; toch uitte zij
haar gedachten op zulk een losse wijze, alsof zij er volstrekt geen
beteekenis aan hechtte, maar daarentegen aan de woorden van haar
bezoeker veel gewicht toekende.
Het gesprek kwam spoedig op de nieuwe richting in de kunst, in 't
bizonder op de nieuwe illustrateurs van den bijbel en de nieuwere
Fransche kunstenaars. Workuw beschuldigde hen van realisme, dat in
ruwheid ontaard was. Lewin meende, dat de Franschen het conventioneele
in de kunst, zooals niemand buiten hen, bereikt hadden en dat zij
daarom door reactie in den terugkeer tot het realisme een bizondere
verdienste zagen; zij vonden nu hierin hun ideaal, omdat er meer
waarheid in was gelegen.
Nog nooit had Lewin bij een door hem geuite geestige opmerking zooveel
genoegen gesmaakt, als bij deze. Want Anna's gezicht was plotseling
verhelderd en zij waardeerde deze gedachten ten volle. Zij lachte.
"Ik lach," zeide zij, "als iemand, die plotseling een treffend
gelijkend portret ziet. Wat u daar juist gezegd heeft karakteriseert
volkomen de geheele tegenwoordige Fransche kunst, zoowel de
schilderkunst als de litteratuur: Dore, Zola, Daudet! Maar dat is
misschien altijd zoo, men bouwt zijn concepties uit conventioneel
uitgedachte gestalten, men maakt alle mogelijke combinaties, totdat
de uitgedachte figuren vervelend worden en men weder aanvangt in het
ware en natuurlijke smaak te vinden."
"Dat is volkomen waar," bevestigde ook Workuw."
"Gij zijt dus in de club geweest?" wendde zich Anna tot haar broeder.
"Dat is eerst een vrouw!" dacht Lewin geheel zich zelf vergetend en
beschouwde onafgebroken haar schoon, levendig bewogen gelaat, dat
plotseling geheel veranderd was. Hij hoorde niet, wat zij met haar
broeder sprak, maar de verandering in haar trekken maakte op hem een
diepen indruk. Het te voren in zijn rust zoo schoone gelaat vertoonde
plotseling een eigenaardige vermenging van nieuwsgierigheid, toorn
en
|