niet. Gij in uw onschuld en reinheid
kunt niet begrijpen, wat ik lijd."
Zij ging naast Dolly zitten, zag haar met een schuldig gelaat in het
gezicht en greep haar hand.
"Wat denkt gij? Wat denkt gij van mij? Veracht mij niet. Verachting
verdien ik niet. Ik ben eenvoudig ongelukkig. Is iemand ongelukkig,
dan ben ik het," zeide zij, wendde zich af en begon te weenen.
XXVI.
Toen Dolly alleen was, bad zij tot God en legde zich toen te bed. Zij
had van harte medelijden met Anna, zoo lang zij sprak. Maar nu kon zij
zich niet dwingen aan haar te denken. De herinnering aan haar eigen
huis maakte zich in een nieuw licht en met een nieuwe bekoorlijkheid
van haar verbeelding meester. Deze haar wereld scheen haar nu zoo lief
en dierbaar, dat zij besloot in geen geval morgen nog hier te blijven,
maar bepaald terug te rijden.
Intusschen nam Anna, in haar boudoir teruggekeerd, een wijnglas,
druppelde er een artsenij in die grootendeels uit morphium bestond,
en nadat zij gedronken en een tijdlang onbewegelijk gezeten had,
ging zij met een kalm en opgeruimd gelaat naar het slaapvertrek.
Bij haar binnentreden zag Wronsky haar opmerkzaam aan. Hij zocht naar
sporen van het gesprek, dat zij na haar lang oponthoud in Dolly's kamer
met deze moest gehad hebben. Maar in de terughoudende trekken, die
iets schenen te verbergen, vond hij niets dan de gewone, nog altijd
betooverende schoonheid, haar bewustzijn daarvan en den wensch om
op hem te werken. Hij wilde niet vragen, waarover zij gesproken had;
hij hoopte, dat zij er zelf van zou beginnen. Maar zij zeide slechts:
"Ik verheug mij, dat Dolly u bevallen is. Niet waar?"
"Ja, het is mij, alsof ik haar reeds lang ken. Ik geloof, dat zij
zeer goedhartig is, mais excessivement terre a terre. Niettegenstaande
dat heb ik mij zeer verheugd, dat zij ons bezocht heeft."
Hij nam Anna's hand en zag haar vragend in de oogen.
Een andere uitlegging aan zijn blik gevende, lachte zij hem toe.
Ondanks de beden van gastheer en gastvrouw stond Dolly er den
volgenden morgen op om af te reizen. Lewins koetsier in zijn reeds
wat oud geworden mantel en hoed, met de tweesoortige paarden en de
kales met de uitgestukte vleugels, kwam norsch en vastberaden in de
overdekte en met kiezelzand bestrooide oprijpoort voor.
Het afscheid van vorstin Warwara even als van de heeren was Dolly
onaangenaam; maar ook zij, zoowel als haar gastheer en gastvrouw
gevoelden na een dag samenzijn duidelij
|