de.
"Neen, wacht eens. Wij zullen daarover spreken. Dat verontrust mij. Ik
bedoel, ik geef niets onnoodigs uit, maar het geld glijdt iemand zoo
door de vingers. In het een of ander leggen wij het verkeerd aan."
Hij was inderdaad ontevreden, maar minder omdat er te veel geld
gebruikt was, dan wel omdat hij aan datgene herinnerd werd, wat hij
bijna had vergeten.
"Ik heb Solokom gelast de tarwe te verkoopen en de pacht voor den molen
vooruit te innen. Aan geld zal 't ons in allen geval niet ontbreken."
"Neen, waarlijk! Het spijt mij soms, dat ik naar mama geluisterd
heb. Hoe goed zou het voor ons op het land geweest zijn! Hier kwel
ik u allen slechts en het geld wordt verkwist...."
"Volstrekt niet, volstrekt niet! Zoo lang ik getrouwd ben, heb ik
geen tijd gehad, waarvan ik kon zeggen, dat hij beter geweest is dan
de tegenwoordige."
"Waarlijk?" vroeg zij hem in de oogen ziende. Hij had dit maar
zoo losweg gezegd om haar gerust te stellen. Maar toen hij nu deze
oprechte, lieve oogen zag, die zoo vragend op hem gericht waren,
herhaalde hij het uit het diepst van zijn ziel.
Slechts in den eersten tijd in Moskou hadden de voor een landman zoo
onproductieve en toch onvermijdelijke uitgaven, waartoe hij zich van
alle kanten genoodzaakt zag, een zekeren indruk op Lewin gemaakt. Maar
nu had hij er zich reeds aan gewend. Het ging hem als de dronkaards,
waarvan men zegt, dat het eerste glas hun toeschijnt als een paal,
het tweede als een duif en het derde als een klein vogeltje. Toen
Lewin de eerste banknoot van honderd roebel voor de nieuwe livreien
van den bediende en den koetsier had moeten wisselen, berekende hij
geheel onwillekeurig, dat het volkomen nuttelooze livreien waren,
maar onvermijdelijk volgens de begrippen van Kitty en haar moeder,
die zich in den hoogsten graad verwonderden over de opmerking, dat men
er ook zonder livreien kon komen en dat deze ongeveer zooveel kostten
als het loon van driehonderd dagen zwaren arbeid van den morgen tot
den avond; deze eerste banknoot van honderd roebel slikte hij als een
langen paal. Maar reeds de volgende, die hij voor een familiediner,
dat achtentwintig roebel had gekost, had moeten laten wisselen,
verdween toch reeds gemakkelijker dan een duif, hoewel hij daarbij de
gedachten niet kon weren, dat achtentwintig roebel evenveel was als
negen tschetwert haver, die onder zweet en zuchten gezaaid, gemaaid,
gedorscht en opgeborgen werden. Maar de later gewisselde banknote
|