ders en armen, met een peinzenden glimlach op de
met een zacht dons bedekte lippen, die hem teeder en van haar zege
bewust met de betooverende oogen aankeek. Slechts daarom kon zij niet
levend zijn, omdat zij schooner was, dan een levend wezen zijn kon.
"Het doet mij veel genoegen," zeide een tot hem gerichte damesstem,
de stem derzelfde vrouw, wier beeltenis hij verrukt aanstaarde. Anna
was van achter de schutting van klimplanten te voorschijn getreden,
en in het halfdonker van het kabinet herkende Lewin dezelfde vrouw,
maar in een donkerblauw kleed, in een andere houding en met veranderde
gelaatsuitdrukking, maar toch met dezelfde schoonheid, waarmede de
kunstenaar haar geschilderd had, minder schitterend, maar daarvoor
werkelijk levend.
VI.
Zij trad hem te gemoet, zonder hem haar vreugde te verbergen, dat zij
hem zag, en aan de kalmte, waarmede zij hem haar kleine, energieke
hand toereikte, hem aan Workuw voorstelde en hem een klein, roodharig
meisje presenteerde, dat in de nabijheid met een werkje bezig was en
door haar als haar pleegdochter werd aangeduid, herkende hij de hem
bekende en steeds aangename manieren eener dame uit de groote wereld,
altijd bedaard en altijd natuurlijk.
"Het doet mij veel, veel genoegen," herhaalde zij, maar deze
eenvoudige, overal gebruikelijke woorden kregen in haar mond voor
Lewin een bizondere beteekenis. "Door uw vriendschap met Stiwa en
door uw vrouw ken ik u reeds lang; uw vrouw heb ik slechts korten tijd
gekend, maar zij heeft bij mij den indruk van een bekoorlijke bloem,
ja van een bloem achtergelaten. En zij zal nu spoedig moeder zijn?"
Zij sprak zonder zich te overhaasten, nu eens van Lewin naar haar
broeder, dan weder naar den eersten ziende. Lewin gevoelde, dat de
eerste indruk, dien hij op haar gemaakt had, goed was en het werd
hem in haar tegenwoordigheid terstond licht en aangenaam om het hart,
als had hij haar reeds van zijn kindsheid af gekend.
"Iwan Iwanowitsch en ik hebben ons hier in Alexei's kabinet begeven,"
antwoordde zij op Stiwa's vraag, of men hier rooken mocht, "juist om
te rooken." En zij schoof Lewin een schildpadden cigarenkistje toe
en nam er zelf een cigaar uit.
"Hoe gaat het met uw gezondheid?" vroeg haar broeder haar.
"Niet slechter. Zenuwen zooals altijd."
"Niet waar? Een buitengewoon schoon beeld?" vroeg hij Lewin, die
herhaaldelijk naar de schilderij zag.
"Ik heb nooit een schooner gezien."
"En buitengewoon gelijken
|