lf hebben, maar hij mocht dat niet.
"Nu? Heb je je niet verveeld?" vroeg hij vroolijk en opgewekt en
wierp een pakket op de spiegeltafel! "Welk een vreeselijke harstocht
is het spel toch!"
"Neen, ik heb mij niet verveeld. Ik heb het reeds lang verleerd mij
te vervelen. Stiwa is hier geweest met Lewin."
"Ja, zij wilden je bezoeken. Hoe is Lewin je bevallen?" zeide hij en
ging naast haar zitten.
"Zeer goed. Zij zijn eerst zooeven weggereden. Hoe heeft Jawschin
het toch gemaakt?"
"Hij had reeds zeventienduizend gewonnen; ik wilde hem meenemen en
had hem reeds tot aan de deur; maar toen keerde hij nog eens terug
en heeft nu weer alles en nog meer verloren."
"Waarom ben je daar dan gebleven?" vroeg zij, plotseling naar hem
opziende. Haar gezicht vertoonde een koude, vijandige uitdrukking. "Je
hebt toch gezegd, dat je daar wildet blijven om Jawschin weg te
brengen. En nu heb je hem er toch gelaten."
Ook zijn gelaat nam dezelfde koude, strijdvaardige uitdrukking aan.
"Ten eerste heb ik Stiwa niet verzocht u een boodschap over te
brengen en ten tweede spreek ik nooit onwaarheid. De hoofdzaak
was, dat ik blijven wilde en ik ben gebleven," antwoordde hij het
voorhoofd fronsend. "Anna, waarom? waarom dat?" vroeg hij na een
kort zwijgen. Hij boog zich naar haar toe en opende de hand in de
hoop dat zij toeslaan zou.
Zij verheugde zich over deze tegemoetkoming; maar een eigenaardige,
booze macht weerhield haar, haar eerste neiging te volgen, alsof te
wetten van den strijd haar niet veroorloofden toe te geven.
"Waarlijk! je wildet blijven en zijt ook gebleven. Je doet alles,
wat je wilt. Maar waarom moet je mij dat zeggen? Waartoe?" vroeg
zij, meer en meer in vuur gerakend. "Wil dan iemand u dat recht
betwisten? Maar je wilt gelijk hebben, dus ik geef je gelijk."
Zijn hand sloot zich en zijn gelaat nam een uitdrukking van verbeten
toorn aan.
"Bij u is het niets dan eigenzinnigheid," zeide zij, plotseling
voor deze haar steeds prikkelende gelaatsuitdrukking een naam
vindende; "niets als eigenzinnigheid. Bij u komt het er slechts op
aan overwinnaar te blijven, terwijl ik...." Weder had zij zooveel
medelijden met zich zelf, dat zij bijna weende. "Als ge wist, wat het
voor mij beteekent, wanneer ik zie, hoe gij u, zooals nu, vijandig
van mij afkeert, als gij wist, wat dat voor mij beteekent! Hoe ik in
zulk een oogenblik een ongeluk nabij ben, hoe ik bang ben voor mij
zelf..." en zij wendde zich af om haar snikk
|