ozene. Deze verkiezingen waren hem zoo goed bevallen, dat hij
er reeds aan dacht, bij het begin van den volgenden verkiezingstijd
over drie jaar, in geval hij dan reeds gehuwd zou zijn, zich zelf
mede candidaat te laten stellen.
Wronsky zat boven aan de tafel, aan zijn linkerhand zijn vriend,
de jonge gouverneur, generaal a la suite; voor allen was deze het
hoofd van het gouvernement, die de verkiezing plechtig geopend en een
redevoering gehouden had en dien men met achting en onderdanigheid
moest naderen; voor Wronsky echter was hij slechts Kathka Maslow--dit
was zijn bijnaam in het pagecorps geweest,--die zich voor hem verlegen
gevoelde en dien hij trachtte a mettre a son aise. Aan zijn rechterhand
zat met zijn streng, onbewegelijk, nieuw ambtsgelaat Newedowsky, de pas
gekozen maarschalk. Jegens hem was Wronsky eenvoudig en beleefd. Ook
Stipan Arkadiewitsch was voor de verkiezingen overgekomen. Hij was zeer
vergenoegd, nu hij zijn tijd zoo vroolijk kon doorbrengen. Onder het
weelderig maal besprak men de bizonderheden van den verkiezingsdag
en er werden verscheiden telegrammen afgezonden aan personen, die
zich voor de verkiezingen interesseerden. Ook Stipan Arkadiewitsch,
die in de beste luim was, zond een telegram van den volgenden inhoud
aan Dolly:
"Newedowsky met twaalf kogels gekozen. Ik feliciteer ons. Verbreid
het."
Hij dicteerde deze woorden luid, terwijl hij opmerkte: "Men moet haar
toch ook eens een genoegen doen."
Maar toen Dolly dit telegram ontving, zuchtte zij slechts om
den roebel, dien het gekost had, en vermoedde zeer juist, dat het
slechts aan het eind van een feestmaal kon neergeschreven zijn. Zij
kende Stiwa's zwak om aan het eind van een diner, "faire jouer le
telegraphe."
Alles te zamen genomen verliep de voortreffelijke maaltijd zeer naar
behooren, eenvoudig en vroolijk. Het gezelschap van deze twintig mannen
was door Swijaschsky uit de gelijkgezinde liberalen gekozen, die niet
alleen den grootsten invloed uitoefenden, maar ook te gelijker tijd
geestig en van goede opvoeding waren. Men stelde ernstige en luimige
toasten in op den nieuwen maarschalk, den gouverneur, den directeur
van de bank en op "onzen beminnelijken gastheer." Wronsky gevoelde
zich volkomen bevredigd; zulk een goeden toon had hij op het land
volstrekt niet verwacht.
Tegen het eind van den maaltijd werd de stemming nog levendiger. De
gouverneur noodigde Wronsky uit mede naar een concert te gaan, dat
zijn vrouw ten
|