wist te
zeggen en met wijd geopende oogen Anna verwonderd aanstaarde. Had
zij onderweg niet iets dergelijks gedacht? Maar zulk een oplossing
dezer gecompliceerde vraag scheen haar al zeer eenvoudig en het oproer
harer gevoelens, dat zich in haar hart verhief in tegenstelling met den
opzettelijk frivolen en lichtzinnigen toon, dien Anna had aangeslagen,
maakte op haar een diepen indruk.
"N'est-ce pas immoral?!" Dat was alles, wat zij vermocht te antwoorden.
"Waarom?" antwoordde Anna: "Bedenk toch, ik heb slechts de keuze
in andere omstandigheden, dat wil zeggen ziek, of de gezellin, de
kameraad van mijn man, dus zooals deze zelf te zijn."
"Nu ja, nu ja!" zei Dolly bij het hooren van deze argumenten, die
zij voor zich zelf had aangevoerd, maar die nu voor haar hun vroegere
overtuigingskracht verloren hadden.
"Voor u en voor anderen," hernam Anna, als het ware haar gedachten
radend, "kan misschien nog twijfel bestaan, voor mij echter niet. Ik
ben zijn vrouw niet, hij bemint mij slechts totdat het hem verveelt? En
dan? Waarmee zal ik zijn liefde vasthouden? Daarmede!"
In Dolly's hoofd verdrongen zich de gedachten en herinneringen met
ongewone snelheid, zooals altijd in oogenblikken van opwinding.
"Ik," dacht zij, "heb Stiwa ook niet kunnen vasthouden; hij is van
mij naar anderen gegaan, en de eerste, om wie hij mij ontrouw is
geworden, heeft hem met haar schoonheid en vroolijkheid ook niet
vastgehouden. Hij verliet haar om een andere. Meent Anna werkelijk
zoo aantrekkelijk te blijven en Wronsky te kunnen vasthouden? Als
hij slechts dat zoekt, dan kan hij ook toiletten en manieren vinden,
die nog schooner en betooverender zijn dan de hare."
Dolly zuchtte nu diep. Anna hoorde dezen zucht, die haar verried, dat
Dolly het niet met haar eens was, en ging verder. Zij had een voorraad
van nog andere, sterkere argumenten, waartegen men niets kon inbrengen.
"Bedenk eens, wat moet er van mijn kinderen worden? Zij zullen
ongelukkig zijn, een vreemden naam dragen en zich van hun geboorte
af aan over hun moeder, over hun vader schamen."
"Ja, daarom is immers juist een scheiding noodig!"
Maar Anna hoorde niet. Zij wilde slechts dezelfde bewijsgronden
waardoor zij zich zelf zoo dikwijls overtuigd had, luide uitspreken.
"Waartoe is mij dan mijn verstand gegeven, dat mij toch zegt, dat
het een dwaasheid is ongelukkigen in de wereld te brengen?" Zij zag
Dolly aan, wachtte echter geen antwoord af, maar ging voort:
"
|