r
gij hadt door het sleutelgat mogen zien."
Haar oprechte oogen zeiden hem, dat zij over zich zelf tevreden was,
en niettegenstaande zij bloosde, stelde hij zich toch terstond gerust
en begon haar haarfijn over alles uit te vragen, en dat was juist
wat zij wenschte. Nadat hij alles nauwkeurig vernomen had, zeide hij,
dat hij bij de eerste gelegenheid Wronsky vriendschappelijk naderen
wilde, want het was zoo kwellend zich iemand bijna altijd als een
vijand te moeten voorstellen.
"Ik verheug mij wezenlijk zeer!" zeide hij.
II.
"Doe mij dus het genoegen eens een bezoek bij de Bohls te brengen,"
sprak Kitty tot haar man, toen hij tegen elf uur, voor hij uitging,
bij haar binnentrad. "Ik weet reeds, dat gij vanmiddag in de societeit
zult blijven, papa heeft voor u mede onderteekend. Maar wat wil je
den geheelen middag aanvangen?"
"In de eerste plaats wil ik Katawassow bezoeken; hij heeft mij beloofd,
mij met Matrosch, den beroemden geleerde, bekend te maken."
"En daarna?"
"Dan zal ik wel wegens de aangelegenheid mijner zuster naar de
rechtbank moeten."
"Ga je ook naar het concert?" vroeg zij.
"Misschien, maar in allen geval kijk ik na het diner nog eens even
bij je in," antwoordde hij naar de klok ziende.
"Trek je zwarte rok aan, dan kun je terstond naar gravin Bohl rijden."
"Is dat dan noodig?"
"Zeer zeker. Hij is ook bij ons geweest. Wat geef je daar nu om? Weet
je, je gaat zitten, spreekt eenige minuten over het weer, staat dan
weer op en rijdt weg."
"Maar je kunt niet gelooven, hoe ik daar afgewend ben, zoodat ik mij
bepaald geneer. Waartoe dient het ook. Daar komt een vreemd mensch,
hij gaat zitten en zit daar, zonder dat hij iets bizonders te doen
heeft, hij stoort een ander slechts, windt zich zelf op en gaat dan
weer heen!"
Kitty lachte.
"Als ongetrouwd heer heb je toch wel visites gemaakt," zeide zij.
"Ja, maar dan schaamde ik mij ook altijd en nu ben ik er geheel
afgewend; waarachtig, ik zou mij liever laten slaan, als het maar
niemand zag, dan zulke visites maken. Het komt mij altijd voor, alsof
zij het mij kwalijk moeten nemen en mij vragen: Wat wil je hier bij
ons, zonder dat je er iets te doen hebt?"
"Neen, zij zullen het je niet kwalijk nemen, daarvoor sta ik je in,"
antwoordde Kitty lachend. "Maar, Kostja, weet je, ik heb nog slechts
vijftig roebel."
"Dan moet ik nog iets van de bank halen. Hoeveel?" vroeg hij met een
gebaar van ontevredenheid, dat zij ken
|