velden, komen wij aan den voet
van den berg Samat, een uitlooper van de sierra de Mariveles, ten
westen van Balanga. Wij laten onze paarden achter in eene hacienda,
die aan don Cypriano behoort, en beginnen den berg te beklimmen. Onze
tocht wordt bemoeilijkt door de rijstvelden, die tot eene aanmerkelijke
hoogte reiken en een veel minder overvloedigen, maar wat het gehalte
aangaat veel beteren oogst opleveren dan die in de vlakte. Ieder veld
is omringd door een corral (palissade), hetgeen noodig is om de wilde
zwijnen af te weren; maar wij zijn telkens genoodzaakt over die hekken
heen te klimmen, wat op den duur vreeselijk vermoeiend is. Na verloop
van eenigen tijd bereiken wij de grens van de plantages der Tagalocs,
en steeds klimmende, komen wij aan het gebied der Negritos. Op den
top van een terp, te midden van een pas ontgonnen plek, waar men
nog de overblijfselen der omgehouwen en half verbrande boomstammen
ziet, staat de kleine, maar vrij zindelijke hut van het opperhoofd,
in vorm en bouw geheel overeenkomende met de hutten der Tagalocs. Van
deze hoogte heeft men een prachtig uitzicht: wij overzien de geheele
baai van Manilla, omlijst door een amphitheater van blauwe bergen;
voor onze voeten strekt zich tusschen de zee en de eerste heuvelen, de
bebouwde vlakte uit, een bloeiende tuin, gevormd door de regelmatige
vierkanten der rijstvelden, afgewisseld door sierlijke boomgroepen
en doorsneden met talrijke beken. Achter ons verheffen zich hooge
bergen, met ondoordringbare wouden bedekt. In de nabijheid, op de
andere hoogten, ziet men de kleine akkers en hutten van de overige
leden van den stam.
Het opperhoofd, die bij onze komst geheel naakt was, haast zich
den mooien rok aan te trekken, waarop hij niet weinig trotsch is;
hij en zijne vrouw beginnen nu uit alle macht te schreeuwen om hunne
onderdanen bijeen te roepen; hun geschreeuw klinkt als een echo van
hut tot hut, en weldra is de geheele stam, een twaalftal mannen en
ongeveer evenveel vrouwen, rondom ons vergaderd.
Terwijl deze arme lieden hun hart ophalen aan de levensmiddelen, die
wij hebben medegebracht, nemen wij de woning van hun opperhoofd wat
nader in oogenschouw. Daartoe is niet veel tijd noodig, want de hut
bevat letterlijk niets dan twee bogen, vijf of zes pijlen en een half
dozijn borden, de hemel mag weten tot welken prijs in den naburigen
pueblo ingeruild. Hoe uiterst eenvoudig de levenswijze der Negritos
ook moge zijn, toch heeft de aanrakin
|