er op te
jagen en er de aarde van te bevrijden. Doch ik kwam pas van eene
moeilijke reis terug, was zeer afgemat en verlangde naar rust;
voor weinige oogenblikken reikhalsde ik er naar om mijn vaderland
en mijne vrienden terug te zien, en weder rustig in mijne kleine
woning in den Plantentuin te midden mijner kostbare verzamelingen te
zitten. Maar niets kon mij nu terughouden; ik vergat alle vermoeienis,
vrienden, verzamelingen, alles, en zonder er lang over te denken nam
ik het aanbod der Amerikaansche regeering aan. Overigens dacht ik,
dat elke andere weg mij ook wel naar Europa kon terugbrengen, en dat
de eenhoorn beleefd genoeg zou zijn om mij naar de Fransche kust te
voeren! Dat dier, hoopte ik, zou zich in de eene of andere Europeesche
zee, al was het alleen om mij genoegen te doen, wel laten vangen,
en dan bracht ik op zijn minst een halven meter van zijn ivoren hoorn
mede voor het museum van natuurlijke historie.
Maar intusschen moest ik het dier in het noordelijk deel der
Stille Zuidzee helpen opzoeken, en dat was zoo wat de weg naar onze
tegenvoeters in plaats van naar Frankrijk.
"Koen!" riep ik ongeduldig.
Koenraad was mijn knecht, een trouwe jongen, die mij op al mijne
reizen vergezelde; een brave Vlaming van wien ik veel hield, en die
mij met gelijke munt betaalde; hij was zeer bedaard van natuur,
nauwgezet van beginselen, ijverig uit gewoonte, verwonderde zich
bijna nimmer over eenig toeval in dit leven, was zeer handig,
geschikt voor allerlei diensten, en gaf, in spijt van zijn naam,
nimmer eenigen raad, zelfs als men er hem om vroeg. Door zijn verkeer
te midden van de geleerden van den Plantentuin had Koenraad ten slotte
nog al een en ander geleerd. Ik bezat in hem eene specialiteit voor
het verdeelen in klassen van voorwerpen uit de natuurlijke historie;
hij was bijzonder vlug in het ordenen van alle vertakkingen, groepen,
klassen, orden, familien, geslachten, soorten, verscheidenheden, maar
daartoe bepaalde zich ook zijne geheele kennis. Klassenverdeeling was
zijn leven, en hij wist niets meer. Hoe bekwaam ook in de theorie der
klassen, was hij het volstrekt niet in de practijk, en ik geloof dat
hij geen potvisch van een walvisch had kunnen onderscheiden. En toch
was het een brave en flinke jongen!
Koenraad was mij nu gedurende ongeveer tien jaar overal gevolgd waar
mijn wetenschappelijk onderzoek mij heen voerde. Nooit had hij eenige
aanmerking gemaakt over den langen duur of over de vermoeie
|