, meester Land," antwoordde de kapitein
koeltjes.
"Mijnheer," hernam ik, terwijl ik onwillekeurig driftig werd, "gij
maakt misbruik van onzen toestand, dat is wreed."
"Volstrekt niet, mijnheer, dat is goedheid. Gij zijt na den strijd
mijne gevangenen geworden; ik houd u, ofschoon ik u met een enkel
woord weder in zee kon doen werpen. Gij hebt mij aangevallen; gij
hebt een geheim ontdekt, hetwelk geen sterveling ooit mag doorgronden,
want het is het geheim van mijn bestaan; en gij gelooft nog dat ik u
naar de bewoonde aarde zou terug zenden, welke mij niet meer kennen
mag?... Nooit; als ik u hier houd, bewaar ik niet u, maar mij zelven."
Deze woorden duidden genoegzaam aan dat de kapitein eene partij
gekozen had, tegen welke geen praten iets zou vermogen.
"Gij geeft ons dus eenvoudig weg te kiezen tusschen het leven en den
dood?" hernam ik.
"Ja, dood eenvoudig."
"Vrienden," zeide ik, op zulk eene vraag is er niet veel te
antwoorden. Maar ons woord van eer bindt ons niet aan den kapitein
van dit vaartuig."
"Het is zooals gij zegt," antwoordde de onbekende. Daarop vervolgde
hij met zachte stem:
"Laat ik nu verder gaan met hetgeen ik u te zeggen had; ik ken u,
mijnheer Aronnax, gij zult u wellicht niet zoozeer als uwe makkers te
beklagen hebben over het toeval, dat u tot mij heeft gebracht. Gij
zult onder de boeken, welke voor mijne lievelingsstudie dienen, het
werk vinden, hetwelk gij over de diepten der zee hebt uitgegeven. Ik
heb het dikwijls gelezen; gij hebt in dat werk alles medegedeeld,
wat de aardsche wetenschap kent, maar gij weet niet alles, gij hebt
niet alles gezien. Ik zeg u, mijnheer de professor, dat gij u den tijd
niet zult beklagen, welken gij bij mij aan boord doorbrengt; gij zult
eene reis door eene wereld van wonderen doen. Gij zult waarschijnlijk
voortdurend verwonderd, ja zelfs verstomd staan; vermoedelijk zult gij
niet spoedig genoeg hebben van het schouwspel hetwelk u voortdurend
wordt aangeboden. Ik ga op eene nieuwe onderzeesche reis om de aarde,
welke misschien de laatste zal zijn, al datgene nog eens weder
beschouwen, wat ik in die zoo dikwijls bezochte diepten bestudeerd
heb, en gij zult daarin mijn deelgenoot zijn. Van heden af betreedt
gij eene nieuwe wereld; gij zult zien, wat geen mensch nog gezien
heeft, want ik en mijne equipage behooren niet meer tot de menschen,
en onze planeet zal u door mij hare innigste geheimen laten zien."
Ik wil niet ontkennen dat die woorden v
|