konden zien, deden al hun best om den prijs te
verdienen, waardoor de kans om het monster te ontdekken 50 percent
grooter werd.
Hoewel geene geldelijke belooning mij aanzette, was ik toch niet de
minst oplettende aan boord. Ik besteedde maar enkele minuten aan mijn
middagmaal, aan rusten slechts een uur of wat, was onverschillig voor
regen of wind, en van het dek niet af te slaan. Dan hing ik eens voor
dan achter op het dek over de verschansing, en staarde met begeerige
blikken op 't schuimende kielwater, dat zoover het oog reikte achter
het schip te zien was. En hoe dikwijls deelde ik niet in de ontroering
van de officieren en van de equipage als een dartele walvisch soms
zijn zwarten rug uit de golven omhoog stak. In een oogenblik was
dan het dek vol; officieren en matrozen stormden door de luiken
naar boven. Elk staarde met hijgende borst en vorschend oog naar den
gang van het dier. Ik keek zelf alsof ik er mijn netvlies bij wilde
verslijten en blind worden, terwijl Koenraad altijd even bedaard en
kalm tot mij zeide:
"Als mijnheer zoo goed wilde zijn om zijne oogen minder wijd open te
spalken, dan zou mijnheer vrij wat beter kunnen zien."
Maar ijdele hoop! De Abraham Lincoln veranderde van koers, stoomde
op het aangewezen dier los, en als men het naderde bleek het slechts
een gewone walvisch of gemeene potvisch te zijn, die weldra onder
tal van verwenschingen verdween.
Het weer bleef echter goed en de reis werd onder de gunstigste
omstandigheden voortgezet. Het slechte jaargetijde was anders in
die streken ingevallen, want de maand Juli komt daar met onze maand
Januari overeen; maar de zee bleef kalm en men kon haar tot op grooten
afstand overzien.
Ned Land toonde altijd nog het hardnekkigste ongeloof; hij hield
zich zelfs alsof hij nooit naar de zee keek, behalve als hij de wacht
had--ten minste als er geen walvisch in het gezicht was. En toch zou
zijn scherp oog groote diensten hebben kunnen bewijzen. Maar gedurende
acht uur van de twaalf was de koppige Amerikaan in zijne hut, waar
hij las of sliep. Honderdmaal verweet ik hem zijne onverschilligheid.
"Och, kom," antwoordde hij "er is niemendal, mijnheer Aronnax,
en al was er eens een beest, welke kans hebben wij dan nog om het
te zien? Dwalen wij niet op avontuur rond? Men heeft, zegt men, dat
ongenaakbare dier in de Zuidzee teruggezien, ik wil dat eens aannemen;
maar er zijn reeds twee maanden voorbijgegaan sedert dit gebeurd
is, en als ik let op den
|