vormd," antwoordde Ned Land, "het zijn
schelmen...."
"Goed, en uit welk land?"
"Uit het land van de schelmen!"
"Mijn beste Ned, dat land staat op de wereldkaart nog niet juist
aangeteekend, en ik beken dat de afkomst van die beide onbekenden
moeielijk te bepalen is. Men kan alleen zeggen, dat het geen Franschen,
Engelschen of Duitschers zijn; evenwel houd ik het er voor, dat die
kapitein en zijn stuurman dicht bij den evenaar geboren zijn; er is
iets zuidelijks in hun voorkomen; maar hun gelaat en vormen kunnen
niet doen beslissen of het Spanjaarden, Turken, Arabieren of Indiers
zijn. Hunne taal is geheel onverstaanbaar."
"Dat is nu het onaangename van niet alle talen te kennen," antwoordde
Koenraad, "of het nadeel van niet eene eenige wereldtaal te bezitten."
"Dat zou tot niets leiden!" sprak Ned Land. "Hoort gij niet dat dit
volk eene taal op hun eigen hand heeft, een gerammel om iemand wanhopig
te maken, die om eten vraagt! Maar begrijpt men in alle landen van
de wereld niet, wat het beteekent als men den mond open doet, zijn
kakebeen op en neer beweegt, en met tanden en lippen klapt? Wil dat
niet overal, in Quebec en op de Pomotu-eilanden, te Parijs en in
Japan zeggen: ik heb honger, geef mij wat eten?"
"Och," zeide Koenraad, "er zijn zulke onbegrijpelijke menschen."
Toen hij dit zeide ging de deur open, er kwam een hofmeester binnen,
die kleeren bracht van eene stof vervaardigd, welke ik niet kende. Ik
haastte mij om ze aan te trekken, en mijne makkers volgden mijn
voorbeeld.
Gedurende dien tijd had de hofmeester, misschien wel een doofstomme,
de tafel voor drie personen gedekt.
"Dat lijkt toch ernst te zijn," zeide Koenraad, "een goed voorteeken!"
"'t Zou wat," antwoordde de haatdragende harpoenier, "wat drommel
zouden wij hier te eten krijgen? Schildpaddenlever, haaiengebraad,
zeehondenbiefstuk!"
"Dat zullen wij eens zien!" zeide Koenraad.
Eenige schotels met zilveren deksels werden in orde op de tafel gezet,
en wij namen plaats. Het was zeker dat wij met beschaafde lieden
te doen hadden, en zonder het electrieke licht waaronder wij zaten,
zou ik gedacht hebben in een hotel aan de table d'hote te zitten. Ik
moet echter zeggen, dat brood en wijn geheel ontbraken. Het water
was frisch en helder, maar--water viel in 't geheel niet in den
smaak van Ned Land. Onder de opgediende gerechten herkende ik eenige
heerlijk klaargemaakte vischsoorten, maar over eenige overigens lekkere
schotels, ko
|