diepte gedaald? Ik kon het niet gissen.
Echter was dat licht niet voor niets ontstoken. Ik hoopte dus dat
eenigen van de equipage zich weldra zouden vertoonen. Als men de
menschen wil vergeten, verlicht men hunne gevangenis niet.
Ik bedroog mij niet; een geschuif van grendels deed zich hooren,
de deur ging open en twee mannen traden binnen.
De een was klein maar sterk gespierd, breed van schouders, zwaar
gebouwd van leden, met een krachtig hoofd, zwaar en zwart haar,
en dikken knevel, en een levendig en doordringend oog. Zijn geheele
persoon drukte die zuidelijke levendigheid uit, welke in Frankrijk het
kenmerk is der bewoners van Provence. De tweede onbekende verdient
uitvoeriger beschrijving; een gelaatkundige zou op diens aangezicht
als in een open boek gelezen hebben. Ik herkende zonder aarzelen een
heerschzuchtig karakter, vol vertrouwen op zich zelven, want zijn
hoofd stond edel op zijne schouders, en zijne zwarte oogen zagen u
aan met koele zekerheid; hij was kalm van natuur, want aan de licht
gekleurde huid was het te zien, dat zijn bloed langzaam stroomde; hij
bezat geestkracht, blijkens het snel samentrekken zijner wenkbrauwen;
eindelijk moest hij moed bezitten, want zijne ademhaling bewees,
dat hij groote levenskracht bezat. Ik voeg er nog bij dat die man
trotsch was, dat zijn vaste en kalme blik groote gedachten verried,
en dat hij stellig openhartig zijn moest, omdat de uitdrukking zijner
bewegingen geheel met die van zijn gelaat overeen kwam.
Onwillekeurig voelde ik mij in zijne tegenwoordigheid zeker, en ik
voorspelde mij veel goeds van die samenkomst. Was die man 35 of 50
jaar; ik zou het niet juist hebben kunnen zeggen. Hij was lang van
gestalte, had een breed voorhoofd, een fijnen rechten neus, een scherp
geteekenden mond, prachtige tanden en schoone lange handen. Hij was
zeker wel de verwonderlijkste type, welke ik ooit ontmoet had. Als iets
bijzonders merkte ik op, dat zijne oogen, welke een weinig ver van
elkander stonden, tegelijk een vierde gedeelte van den gezichteinder
konden omvatten, waardoor, zooals mij later bewezen werd, zijn gezicht
nog veel scherper was dan dat van Ned Land. Als die onbekende naar
eenig voorwerp zag, fronste hij de wenkbrauwen, trok het oog zoo te
samen, dat slechts de pupil zichtbaar bleef, beperkte daardoor den
blik alleen tot het bedoelde voorwerp en keek. Maar met welk een
blik! Hoe werden de door den afstand kleiner wordende voorwerpen
verduidelijkt! Hoe dron
|