verscheidene malen, een vaag geluid,
een soort van vluchtige harmonie, van verwijderde akkoorden te
hooren. Wat was dan toch het geheim van die onderzeesche vaart, naar
welker verklaring de geheele wereld te vergeefs zocht! Welke wezens
leefden er in dit zonderlinge vaartuig? Welk werktuig zou het met
zulk eene verbazende snelheid in beweging brengen?
De dag brak aan. Morgennevels omhulden ons, doch begonnen weldra te
scheuren. Ik wilde beginnen om het bovenvlak, dat eene soort van
horizontaal plat vormde, nauwkeurig te onderzoeken, toen ik het
vaartuig langzamerhand voelde wegzinken.
"Duizend duivels," riep Ned Land, terwijl hij met zijn voet op het
dof klinkende metaal stampte, "opent dan, ongastvrije schippers!"
Maar het was moeielijk om zich bij het verdoovende geraas van
de schroef te doen verstaan; gelukkig zonk het vaartuig niet
dieper. Plotseling hoorde ik een gekraak van sterk knarsende sloten
binnen in het vaartuig; eene plaat werd opgelicht, een man verscheen,
gaf een zonderlingen kreet en verdween oogenblikkelijk. Eenige
oogenblikken later verschenen er acht sterke klanten met bedekt gelaat,
en sleepten ons in hunne vervaarlijke machine naar beneden.
HOOFDSTUK VIII
Mobilis in Mobile.
Dat naarbinnenslepen was vrij lomp, doch had met de snelheid van
den bliksem plaats gehad. Wij hadden den tijd niet gehad om tot
ons zelven te komen. Ik weet niet wat mijne makkers ondervonden,
toen zij in die drijvende gevangenis naar beneden werden gehaald,
maar wat mij aanging, ik voelde eene kille huivering door mijne leden
gaan. Met wie hadden wij te doen? Zonder twijfel met zeeroovers van
een nieuwe soort, die op hunne wijze de zee doorkruisten.
Nauwelijks was het enge luik gesloten, of ik bevond mij in volslagen
duisternis. Mijne oogen, die nog verblind waren door het daglicht,
zagen niets. Ik voelde met mijne bloote voeten de treden van eene
ijzeren trap. Ned Land en Koen werden stevig aangegrepen en volgden
mij; onder aan de trap opende zich eene deur, die onmiddellijk achter
ons met dof geluid gesloten werd. Wij waren alleen. Waar? Ik kon het
niet zeggen, mij nauwelijks voorstellen. Alles was donker, maar zoo
volslagen donker, dat na eenige minuten wachtens mijne oogen zelfs
nog geen van die onbepaalde schemeringen zagen, welke men zelfs in
den donkersten nacht bemerkt. Ned Land was woedend over die wijze
van handelen, en liet zijne verontwaardiging den vrijen loop.
"Duizend duivels," riep hij, "da
|