jnheer," antwoordde Koen, "tot mijnheers dienst."
"Heeft die schok u te gelijk met mij in zee geworpen?"
"Neen mijnheer, maar daar ik in mijnheers dienst ben, ben ik mijnheer
gevolgd."
De brave jongen vond dit zeer natuurlijk.
"En het fregat?" vroeg ik.
"Het fregat," antwoordde Koenraad, terwijl hij zich op den rug draaide,
"ik geloof dat mijnheer er maar niet meer op rekenen moet."
"Wat zegt gij?"
"Ik zeg dat op het oogenblik dat ik in zee sprong, ik de stuurlui
hoorde zeggen: "de schroef en het roer zijn stuk...."
"Stuk?"
"Ja! door den tand van het monster verbrijzeld; het is geloof ik de
eenige averij, welke het schip gekregen heeft; maar het is ongelukkig
voor ons, omdat er geen stuur meer in zit."
"Dan zijn wij verloren."
"Misschien," antwoordde Koenraad bedaard; "maar wij hebben toch nog
eenige uren voor ons, en in eenige uren kan er heel wat gebeuren."
De onwrikbare kalmte van Koenraad beurde mij wat op. Ik zwom met meer
kracht, maar daar mijne kleeren zoo zwaar als lood waren geworden, kon
ik mij bijna niet boven houden. Koenraad merkte het. "Als mijnheer
mij veroorlooft ze los te snijden," zeide hij, en hij sneed met
zijn mes mijne kleeren over hunne geheele lengte open; daarop trok
hij ze mij handig uit, terwijl ik voor ons beiden tegelijk zwom. Op
mijne beurt bewees ik hem denzelfden dienst, en wij zwommen daarna
weder naast elkander voort. Onze toestand was echter met dat al
vreeselijk; misschien had men onze verdwijning niet gemerkt, en al
was dit het geval, dan kon het fregat toch tegen den wind in niet
naar ons toekomen, daar het van zijn roer beroofd was; wij konden
dus slechts op de sloepen rekenen. Koenraad redeneerde kalm voort,
en maakte dienovereenkomstig zijn plan; zonderling karakter! die
flegmatieke jongen praatte alsof hij thuis was!
Daar onze eenige kans op levensbehoud gelegen was in de sloepen van
de Abraham Lincoln, besloten wij dus pogingen in het werk te stellen
om ons zoo lang mogelijk boven water te houden, ten einde ze af te
wachten. Ik stelde dus voor om onze krachten te verdeelen, ten einde ze
niet gelijktijdig uit te putten, en ziehier wat wij besloten: terwijl
een van ons beiden onbeweeglijk met over elkander gekruiste armen en
gestrekte beenen op den rug zou liggen, zou de ander zwemmen en hem
voorwaarts duwen. Wij zouden elk niet meer dan tien minuten die rol
van sleper vervullen, en als wij elkander aldus aflosten, zouden wij
nog uren lang, misschien
|