cht hadden gevonden. Ik stampte er met den
voet op; het was klaarblijkelijk een hard, ondoordringbaar voorwerp en
niet die weeke zelfstandigheid waaruit de massa der groote zeedieren
is samengesteld. Maar dit harde lichaam kon een beenachtig schild zijn,
zooals dat van voorwereldlijke dieren, en ik zou het monster misschien
kunnen rangschikken onder de kruipende dieren, zooals schildpadden
en alligators.
Welnu, dit was niet het geval; de zwartachtige rug, waarop wij zaten,
was glad, gepolijst, ongerimpeld; als men er op stampte gaf hij een
metaalklank van zich, en hoe ongeloofelijk het ook schijnen moge, hij
scheen van ijzeren platen gemaakt en met nagels in elkander geklonken
te zijn. Er was geen twijfel meer mogelijk; het dier, het monster,
het wonderlijke verschijnsel dat de geheele wereld in spanning had
gehouden, dat de verbeelding der zeelieden van de beide halfronden
had opgewonden en getroffen, was, ik moest het erkennen, een nog veel
wonderlijker verschijnsel, namelijk een wonder door menschenhanden
gemaakt. De ontdekking van het fabelachtige wezen uit de mythologie
zou mij niet zoo verbaasd hebben. Dat al wat wonder heet uit des
Scheppers hand komt is dood eenvoudig, maar dat men plotseling iets
onmogelijks voor zijne oogen ziet, dat op geheimzinnige wijze door
's menschen hand tot iets wezenlijks geworden is, dat was om iemand
geheel uit het veld te slaan!
Wij behoefden evenwel niet te aarzelen, wij bevonden ons boven op
een soort van onderzeesch vaartuig dat voor zoover als ik er over kan
oordeelen, den vorm had van een metalen visch. Ned Land had er zijn
meening reeds over gevormd; Koenraad en ik konden er zoo spoedig niet
toe komen.
"Maar dan bevat dit toestel," zeide ik, "een werktuig om het in
beweging te brengen en eene equipage om er mede om te gaan?"
"Natuurlijk," antwoordde de harpoenier, "en toch heeft dit drijvend
eiland gedurende de drie uur dat ik er op zit, nog geen teeken van
leven gegeven."
"Heeft het schip zich dan niet bewogen?"
"Neen mijnheer Aronnax; het laat zich door de golven voortwiegelen,
maar het beweegt zich niet."
"Wij weten toch zonder er aan te mogen twijfelen, dat het met groote
snelheid vooruit kan komen; en daar er eene machine noodig is om die
snelheid voort te brengen, en een machinist om de machine te besturen,
zoo houd ik het er voor, dat wij gered zijn."
"Hm!" zeide Ned, zonder zich verder uit te laten.
Op dat oogenblik, als om mijne bewijsvoering te
|