ht?
Koenraad spande eene laatste poging in; hij richtte zich op mijne
schouders op, terwijl ik hem met inspanning mijner laatste krachten
ondersteunde, hij hief zich ten halvenlijve uit het water op en viel
toen uitgeput weer neer.
"Wat hebt gij gezien?"
"Ik zag," stamelde hij, "ik zag ... maar laat ons niet praten ... laten
wij al onze krachten bewaren?"
Wat had hij gezien? Toen kwam, ik weet niet hoe, het monster mij voor
de eerste maal in de gedachten.... Maar die stem dan? De tijden waren
toch voorbij dat een Jonas in den buik van een walvisch zat.
Koenraad stiet mij altijd voor zich uit; nu en dan lichtte hij het
hoofd op, zag voor zich uit en riep, waarop eene andere stem, welke
ons hoe langer hoe meer naderde, het antwoord gaf. Mijne krachten
waren uitgeput; mijne vingers waren verstijfd; ik kon niet meer op
mijn handen steunen; mijn mond, dien ik zenuwachtig opende, liep vol
zeewater; ijskoude overviel mij; eene laatste maal lichtte ik het
hoofd nog eens op, en toen zonk ik in de diepte....
Op dit oogenblik stiet ik op een hard voorwerp; ik klampte mij er
aan vast; toen voelde ik dat men mij optrok en uit het water haalde;
ik haalde ruimer adem en viel in zwijm....
Ik kwam spoedig weer tot mijn bewustzijn, omdat men mij duchtig wreef;
ik opende de oogen....
"Koenraad!" fluisterde ik.
"Heeft mijnheer mij gebeld?" antwoordde Koenraad.
Op dat oogenblik bemerkte ik bij het licht der reeds ondergaande
maan een gelaat, dat niet van Koenraad was, maar hetwelk ik aanstonds
herkende.
"Ned!" riep ik uit.
"Hij zelf, mijnheer, en ik loop mijne premie na," antwoordde Ned Land.
"Zijt gij door den schok in zee geworpen?"
"Ja mijnheer de professor, maar gelukkiger dan gij ben ik bijna
onmiddellijk op een drijvend eiland neergekomen."
"Een eiland?"
"Ja of beter gezegd op uw reusachtigen eenhoorn."
"Verklaar u duidelijker Ned."
"En nu begreep ik aanstonds waarom mijn harpoen hem niet heeft
getroffen, en op zijn huid is afgesprongen."
"Waarom dan Ned, waarom?"
"Omdat dit beest, mijnheer de professor, van stalen platen gemaakt is."
Ik moest een oogenblik tot mijne zinnen komen en mijn
herinneringsvermogen te hulp roepen, ik moest mijne eigene beweringen
nog eens nagaan. De laatste woorden van Ned hadden een plotselingen
omkeer in mijne hersens te weeg gebracht. Ik kroop naar het hoogste
gedeelte van het wezen of het voorwerp, dat half in zee was weggezonken
en waarop wij eene toevlu
|